Naar inhoud springen

dei

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Dei


dei g

  1. dag [2] (periode van 24 uur), etmaal
  2. dag [3] (periode dat de zon boven de horizon is)


  • IPA:
    • (lidwoord) /dei̯/
    • (zelfst. naamw.) /dɛi̯/
  • dei

déi m mv

  1. van de
  • Dit is een samentrekking van di en i.

dèi m mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dio
  • Als bepaald lidwoord wordt gli gebruikt!
«Gli dei sono scontenti.»
De goden zijn misnoegd.
  • Om het zelfstandig naamwoord te onderscheid van het lidwoord, zet men er vaak een accent op: dèi.
«Gli dèi dei Germani.»
De goden van de Germanen.


dĕi

  1. genitief onzijdig enkelvoud van dĕus


dei

  1. (derde persoon meervoud, nominatief) zij
  2. (derde persoon meervoud, accusatief) hen
getal / respect pers. genus onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    eg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m  han  hij  han  ( honom ) hem
v  ho  zij  ho  /  henne  haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    de  jullie  dykk  jullie
3e    dei  zij  dei  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dykk  u