duin
- Geluid: duin (hulp, bestand)
- IPA: / dœyn / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /dœʏ̯n/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dœːn/
- duin
- Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘zandheuvel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1067 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duin | duinen |
verkleinwoord | duintje | duintjes |
duin
- v; een zandheuvel aan de kust
- Jullie moeten de duinen ontzien, want ze zijn de beste zeewering die we hebben.
- o; het stelsel van zandheuvels aan de kust
- Hij ging graag voor een wandeling het duin in.
1.
|
|
- Het woord duin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duin" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "duin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be