zorgperiode
Uiterlijk
- Geluid: zorgperiode (hulp, bestand)
- zorg·pe·ri·o·de
- samenstelling van zorg en periode
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zorgperiode | zorgperioden zorgperiodes |
verkleinwoord | zorgperiodetje | zorgperiodetjes |
de zorgperiode v
- de periode waarin iemand zorg krijgt.
- Het woord 'zorgperiode' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.