tapte

• Geluid:  tapte    (hulp, bestand)

• tap·te

tapte

1. enkelvoud verleden tijd van tappen
   

   • Ik tapte. 
     
   • Jij tapte. 
     
   • Hij, zij, het tapte. 

• Het woord tapte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• tap·te

tapte

1. verleden tijd van tape (betekenis [A])

• tap·te

tapte

1. verleden tijd van tapa (betekenis [A])

• tapa

tapte

1. verleden tijd van tape (betekenis [A])

• tapa