stengel
Uiterlijk
- sten·gel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘deel van een plant’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stengel | stengels |
verkleinwoord | stengeltje | stengeltjes |
de stengel m
- (plantkunde) langgerekt en stevig orgaan van een vaatplant dat water en voedingstoffen vervoert
- De stengel kan rond, hoekig en geribd, gevleugeld, glad, hol of gevuld zijn.
1. langgerekt en stevig orgaan van een vaatplant dat water en voedingstoffen vervoert
- Het woord stengel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stengel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stengel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stengel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be