schop
Uiterlijk
- schop
- [A] van Middelnederlands schoppe / scoppe, in de betekenis van ‘schep’ aangetroffen vanaf 1370 [1] [2]
- [B]: naamwoord van handeling van schoppen ww [3] [4]
[A] + [B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | schop | schoppen |
verkleinwoord | schopje | schopjes |
- (gereedschap) een graafwerktuig
- Om dat het veld met de schop om te spitten is een heel karwei.
- (bouwkunde) bijgebouw bij de boerderij
- In de open schop bij de boerderij werd turf opgeslagen.
- (kaartspel) gewoonlijk schoppen, een van beide zwarte speelkleuren, ♠
- Ik kon gelukkig op die ingetroefde slag mijn vuile schopje kwijt.
- De schop afkuisen
Stoppen met werken
- Op de schop gaan/moeten
Grote veranderingen (moeten) ondergaan
- ∗ De tweede optie is aanpassen. De boerderij gaat dus niet dicht en de boel gaat ook niet helemaal op de schop. Een aanpassing kan bijvoorbeeld zijn om dieren minder eiwit te voeren. "Door anders te voeren kan een veehouder de stikstofuitstoot tot 20 procent verminderen", vertelt onderzoeker Gerard Migchels van Wageningen University & Research.[5]
- ∗ Er is een mogelijkheid dat alle boeren een toekomst hebben in Nederland. Sterker: er zijn dan mogelijk zelfs meer boeren nodig. Maar dat vraagt wel om een andere aanpak, waarbij eigenlijk het hele landbouwsysteem op de schop moet, stelt een groep van zo'n 2.500 biologische boeren. Ministers Henk Staghouwer (Landbouw) en Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof) reageren enthousiast.[6]
- Op de schop nemen
Grote veranderingen in iets aanbrengen
|
1. graafwerktuig
op de schop nemen
[B] de schop m
- trappende aanraking met de voet
- Ik heb hem daarop een grote schop verkocht.
- [1] (intensivering) doodschop, rotschop
- [1] doelschop, hoekschop, strafschop
1. trappende aanraking met de voet
vervoeging van |
---|
schoppen |
[B] schop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoppen
- Ik schop.
- gebiedende wijs van schoppen
- Schop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoppen
- Schop je?
- Het woord schop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ schop (trap met de voet) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Deze opties hebben boeren om minder stikstof uit te stoten” (25 juni 2022), NU.nl
- ↑ Weblink bron “Kabinet positief over plan biologische boeren: 'Hier willen we naartoe'” (07 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Kaartspel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %