ringer
Uiterlijk
- rin·ger
Naar frequentie | 390 |
---|
ringer
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ringe
ringer
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van ring
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ringer | ringeren | ringere | ringerne |
genitief | ringers | ringerens | ringeres | ringernes |
ringer, m
- (sport) een turner die aan ringen turnt
- (beroep), (verouderd) klokkenluider
- rin·ger
ringer
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ringa
ringer
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ringe
ringer
- nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van ringe
Categorieën:
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 6
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Noors
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nynorsk
- Zelfstandig naamwoord in het Noors
- Sport in het Noors
- Beroep in het Noors
- Verouderd in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 6
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nynorsk