heimelijkheid
Uiterlijk
- hei·me·lijk·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heimelijkheid | heimelijkheden |
verkleinwoord |
de heimelijkheid v
- de mate waarin iets of iemand zich in het geheim of het verborgene handelt
- iets dat men geheim of verborgen wil houden
- ▸ De slachtoffers vinden dat de Jezuïeten er alles aan gedaan hebben om hen in ere te herstellen. Ruim een jaar geleden begonnen de gesprekken. In een document waarin ze hun ervaringen delen schrijven ze daarover: "De Jezuïeten moesten erop vertrouwen dat slachtoffers geen misbruik zouden maken van het in hen gestelde vertrouwen. Dat deed de orde door naast de slachtoffers te gaan staan en heimelijkheid te doorbreken. Als vertrouwen verlangd wordt, moet dat eerst gegeven worden."[2]
- Het woord heimelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Liedeke Morssinkhof“Slachtoffers Jezuïeten tevreden” (Vrijdag 27 juni 2014, 07:28), NOS