Naar inhoud springen

heibaas

Uit WikiWoordenboek
  • hei·baas
enkelvoud meervoud
naamwoord heibaas heibazen
verkleinwoord

de heibaasm

  1. (beroep) opzichter bij een heimachine
     De raadsman van Sterk, Evert Kuiters van Anker Anker, wijst al die veronderstellingen van de hand. De kraanmachinist, Hepke Beintema, met 22 jaar ervaring, en de jonge heibaas Eelco Kalsbeek, krap vijftien maanden in dienst, zijn niet anders gewend dan met één hijsgat werken.[2]
     De brug hield het niet lang uit, al in 1897 moest de brug opnieuw vernieuwd worden, tijdens de werkzaamheden werd een noodbrug neergelegd. Ook nu was er oponthoud, de heiwerkers hielden in oktober 1897 een staking, de heibaas ging toen samen met enkele vrienden maar zelf aan de slag.[3]
55 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “'Schuld bij fataal ongeval NZ-lijn'” (12 januari 2010), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron “Brug 15”, Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be