griffioen
Uiterlijk
- grif·fi·oen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mythische vogel’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse griffoene of grifoene, via het Oudfranse grifun (griffioen, roofvogel) ontleend aan het Latijnse gryphus, een verkeerde spelling van grypus, op zijn beurt een afleiding van het Oudgriekse γρυψ (griffioen, gier). De invoeging van de -i voor de -oen is waarschijnlijk gebeurd naar analogie van het woord schorpioen.[2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | griffioen | griffioenen |
verkleinwoord | griffioentje | griffioentjes |
de griffioen m
- Oudgrieks fabeldier met de kop, voorpoten en vleugels van een adelaar en de romp, achterpoten en staart van een leeuw
1. Oudgrieks fabeldier met de kop, voorpoten en vleugels van een adelaar en de romp, achterpoten en staart van een leeuw
- Het woord griffioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "griffioen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "griffioen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ http://www.etymologie.nl/
- ↑ http://www.etymonline.com/
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be