gappen
Uiterlijk
- gap·pen
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘stelen’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gappen |
gapte |
gegapt |
zwak -t | volledig |
gappen
- overgankelijk (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen, stelen, pikken
- Het bleek dat zijn mobieltje gegapt was door Ronald.
- Het woord gappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gappen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gappen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 56 %