bloeiperiode
Uiterlijk
- bloei·pe·ri·o·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloeiperiode | bloeiperiodes bloeiperioden |
verkleinwoord |
de bloeiperiode v
- (plantkunde) periode dat bloemen bloeien
- ,,Vorig jaar viel Pasen drie weken eerder en lag de temperatuur aanzienlijk lager. Nu viel het paasweekend, waarin altijd veel toeristen in het land zijn, samen met het hoogtepunt van de bloeiperiode en prachtig weer. 23 graden met stralende zon: dan willen mensen naar buiten. Genieten van wat momenteel het mooiste stukje van de wereld is.’’ [2]
- (figuurlijk) succesvol tijdperk
- Ongefundeerde belastingverlaging voor de rijken en bedrijven. Dat kan een gevaar zijn voor een evenwichtige wereldhandel. De bloeiperiode van de economie in de Verenigde Staten beschouwt hij nu als de zijne. Dat was dus niet onder Obama tot stand gekomen, nee het was Trump. Hoe hebben we ons zo kunnen vergissen? [3]
- Na de Tweede Wereldoorlog profileerde Vlissingen zich nog nadrukkelijker als arbeidersstad. Scheepswerf De Schelde maakt een bloeiperiode door. ,,De laatste jaren wordt Vlissingen steeds meer een stad van de dienstverlening”, zegt Van Druenen. [4]
- [1] bloeiseizoen
- [2] hoogtij, hoogconjunctuur
- Het woord bloeiperiode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Annemieke van Dongen 23-04-19 Directeur Keukenhof: Bollenstreek kan drukte niet meer aan
- ↑ De Telegraaf 30 jan. 2018 ’Credits voor bloei VS niet voor Trump’
- ↑ HP de Tijd 29 MRT 2015 Stad van De Ruyter viert 700 jaar stadsrecht