apostolisch
Uiterlijk
- Geluid: apostolisch (hulp, bestand)
- apos·to·lisch
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. de apostelen’ voor het eerst aangetroffen in 1495 [1]
- afgeleid van apostel met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | apostolisch | apostolischer | |
verbogen | apostolische | apostolischere | |
partitief | apostolisch | apostolischers | - |
apostolisch [3]
- van de apostelen afkomstig
- pauselijk
- Het woord apostolisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apostolisch" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "apostolisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ apostolisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be