alveolair
Uiterlijk
- al·ve·o·lair
- In de betekenis van ‘bij de tandkassen gevormd (van spraakklanken)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van alveole met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alveolair | alveolairen |
verkleinwoord | - | - |
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | alveolair | alveolairder | alveolairst |
verbogen | alveolaire | alveolairdere | alveolairste |
partitief | alveolairs | alveolairders | - |
alveolair
- blaasvormig
- (taalkunde) (van consonanten:) gevormd met de tongpunt tegen de tongkassen
- Het woord alveolair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alveolair" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "alveolair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alveolair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -air in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 27 %
- Prevalentie Vlaanderen 42 %