Naar inhoud springen

Gebruiker:Bean 19/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Aanhef voor kladpagina

Dit is mijn kladblok waar ik naast de hulpmiddelen artikelen op plaats die ik vanuit het Engels of andere talen zoals het Duits vertaald heb en waar andere wikipedianen aan mogen sleutelen zodat ze goed genoeg zijn om in de hoofdnaamruimte geplaatst te worden.

/Overig voor overige informatie

̈*Maria Amalia van Palts-Zweibrücken misschien naar Maria Amalia van Palts-Zweibrücken-Birkenfeld (- Bischweiler


onderstreeptruc.

(Ik moet me niet bezighouden met Gebruiker Bart Versieck, maar wel met Dqfn13)

Het kan het zijn dat de oude versie nog in de cache zit en dan moet ik op F5 drukken voor de nieuwste versie

Lege infobox historisch land

[bewerken | brontekst bewerken]
Leeg land
Status binnen XYZ
'

Infobox militair conflict

[bewerken | brontekst bewerken]
Slag bij Bim Bam Boem
Onderdeel van de =Baron van Nimwegenoorlog
Strijdende partijen
naam ene partij of leger naam andere partij of leger
Leiders en commandanten
leider ene partij met vlag leider andere partij met vlag
Troepensterkte
aantal troepen ene partij aantal troepen andere partij
Verliezen
gesneuvelden ene partij gesneuvelden andere partij


Nieuw artikel vanaf Word

[bewerken | brontekst bewerken]
Het militaire terrein rond Sir John Moore Barracks

Sir John Moore Barracks is een Britse militaire basis nabij Winchester.

De kazerne opende in 1986 na de sluiting van de Sir John Moore Barracks in Shrewsbury, vernoemd naar de Britse generaal John Moore (1761-1809), die vanaf 1881 de thuisbasis van de lichte infanterie waren geweest. Eerder stond die basis in Winchester bekend als RAF Flowerdown. In de huidige kazerne is het Army Training Regiment voor de opleiding van rekruten gestationeerd.

[[Categorie:Britse landmacht]] [[Categorie:Bouwwerk in Engeland]] [[Categorie:Winchester]]

Wapen van de baron Howard van Walden.

Baron Howard de Walden is een titel in de Peerage van Engeland

De titel ontstond in 1597, toen Elizabeth I voor admiraal Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk, de jongere zoon van Thomas Howard, 4e hertog van Norfolk, een afgevaardigde brief gaf waardoor hij peer van de Engelse koning werd. De titel werd vernoemd naar zijn schoonvader Thomas Audley, 1e baron Audley van Walden, wiens dochter Margaret Audley met Thomas Howard getrouwd was. De titel werd uitgereikt voor zijn rol als admiraal van de Engelse vloot bij het verslaan van de Spaanse Armada in 1588. De baron wist van de Engelse koning Jacobus I, de opvolger van Elizabeth, de titel van graaf van Suffolk verkreeg. Hij zorgde ervoor dat deze titel overging op de mannelijke nakomelingen. De titel baron Howard de Walden verdween na de dood van James Howard, 3e graaf van Suffolk in 1688 uit de handen van het Huis Howard. De titel van baron Howard de Warden was korte tijd in handen van Frederick Hervey, 4e graaf van Bristol, voordat deze titel in 1803 overging op diens kleinzoon Charles Augustus Ellis.

De titel werd in de periode 1688 en 1784 niet gedragen omdat er een ruzie was tussen de twee dochters van de derde graaf van Suffolk: Lady Essex Howard, een dochter uit zijn eerste huwelijk, en Lady Elizabeth Howard, een dochter uit zijn tweede huwelijk. Lady Essex Howard trouwde met Edward Griffin, 1e baron Griffin en zij claimde de titel. Haar kleindochter Ann Griffin was de enige overlevende van de tweede baron van Griffin. Hun zoon John Griffin Whitwell bekleedde het ambt van veldmaarschalk en veranderde zijn naam in 1749 in John Griffin. Hij erfde de helft van de baronie na zijn oom, de derde baron van Griffin, zonder mannelijke nakomelingen in 1784. John Griffin gebruikte de titel tussen 1784 en 1788 niet. De nieuwe baron Howard de Walden, maar hij werd ook de eerste baron van Braybrooke een aandenken aan Richard Aldsworth Neville die getrouwd was met een dochter uit het huis Grenville en een neef van William Pitt de Jongere was.

Nadat John Griffin, 4e baron Howard de Walden, in 1797 zonder mannelijke nakomelingen achter te laten overleed, ging de titel baron Howard de Walden over op de enige erfgenaam, de afstammeling van James Howard 3e graaf van Suffolk, de jongere dochter van Lady Elizabeth Felton. Haar dochter Elizabeth Felton trouwde met John Hervey, 1e graaf van Bristol waardoor ze de tweede vrouw van de graaf werd. Hun kleinzoon Frederick Augustus Hervey, 4e graaf van Bristol (1730–1803) werd de eerste erfgenaam voor de titel van baron Howard de Warden. Na de dood van zijn twee broers erfde hij de titel graaf van Suffolk. Na de dood van erfde zijn jongste zoon, die op dat moment nog leefde, Frederick Hervey, 5e baron van Howard de Warden]] die later de eerste markies van Bristol werd. De titel baron Howard de Walden bleef niet lang in handen van het huis Hervey. Na John Hervey en Elizabeth Catherine Caroline Hervey, later bekend als de vrouw van Charles Rose Ellis, ging de titel over op Charles Ellis, 6e baron Howard de Walden die vanaf 1845 ook de tweede baron van Seaford was. Deze titel had hij verkregen vanuit de vaderlijke lijn.

De jonge Charles Ellis verkreeg op vierjarige leeftijd de titel van baron Howard de Walden van zijn (opmerking: onvolledige zin). Hij trouwde later met Lucy Cavendish-Scott-Bentinck, de jongste dochter van William Bentinck, 4e hertog van Portland, zus en mederegent van de kluizenaar William Cavendish-Scott-Bentinck, 5e hertog van Portland. Vanwege haar inzet beheerde de baron van Howard de Walden een aantal panden in Londen. Hun achternaam werd in de loop van de tijd veranderd in Scott-Ellis. Charles Ellis werd opgevolgd door Friedrick Ellis en Thomas Scott-Ellis. Thomas werd opgevolgd door John Osmael Scott-Ellis, 9e baron Howard de Walden die ook de 5e baron van Seaford was.

In 1999 volgde zijn oom Colin Humphrey Felton Ellis hem op als baron van Seaford, maar de titel baron Howard de Walden door de vier dochters van de negende graaf niet meer gedragen werd. De dochters beheerden gezamenlijk de panden in Londen. Op 25 juni 2004 blies de koningin de titel baron Howard de Walden nieuw leven in door Mary Hazel Caridwen Czernin de titel te verlenen. Ze trouwde in 1957 met Joseph Joseph Czernin uit het Czernin, de zoon van graaf Franz Josef Czernin. Dit paar kreeg vijf dochters en een zoon: Peter Joseph Czernin, de huidige drager van de titel.

De gebieden die aan de baron toebehoorden, zoals Audley End House te Saffron Walden, had Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk, verworven van zijn grootvader Thomas Audley, 1e baron van Audley werd afgescheiden van de titel toen de vierde baron Howard de Walden en de eerste Baron van Braybrooke die het aan zijn familielid Richard Aldworth Neville, 2e baron van Braybrooke (opmerking: voorgaande herschrijven). Het pand Audley End was namelijk gebouwd in opdracht van de eerste graaf van Suffolk.

Vanwege het grote aantal panden in Londen is de baron Howard de Walden een van de rijkste families in Groot-Brittannië, met een geschatte waarde van meer dan een miljoen Pond, waardoor ze in de Sunday Times Rich List opgenomen zijn.

Dragers van de titel

[bewerken | brontekst bewerken]
Thomas Scott-Ellis, 8e baron Howard de Walden.
  • Thomas Howard 1e baron Howard de Walden (1597–1610) ook 1e graaf van Suffolk (1603–1626)
  • Theophilus Howard 2e baron Howard de Walden (1610–1640) ook 2e graaf van Suffolk (1626–1640)
  • James Howard, 3e baron Howard de Walden (1640–1689 na 1689 niet meer gedragen, ook 3e graar van Suffolk (1619–1689)
  • John Griffin, 4e baron Howard de Walden (1784–1797) vanaf 1784 weer gedragen vanaf 1797 niet meer gedragen
  • Frederick Hervey, 5e baron Howard de Walden (1799–1803) enige erfgenaam, ook 4e graaf van Bristol (1779–1803)
  • Charles Ellis, 6e baron Howard de Walden (1803–1868)
  • Frederick Ellis, 7e baron Howard de Walden (1868–1899)
  • Thomas Scott-Ellis, 8e baron Howard de Walden (1899–1946)
  • John Scott-Ellis, 9e baron Howard de Walden (1946–1999) niet meer gedragen sinds 1999
  • Mary) Hazel Caridwen-Czernin, 10th Baroness Howard de Walden (born 1935) weer gedragen sinds 2004)

Origineel w:en:Earl of Suffolk

Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk

De graaf van Suffolk is een titel in in de regio East of England en de titel is onderdeel van de Peerage van Engeland.

De titel van graaf van Suffolk werd in 1069 samen met de titel van graaf van Norfolk voor Ralph the Staller ingesteld, maar de titel werd in 1074 door zijn zoon Ralph de Gael ingenomen. De titel werd in 1337 voor de tweede keer ingesteld, nu voor Robert de Ufford, 1e graaf van Suffolk. Robert Na de dood van zijn zoon William de Ufford, 2e graaf van Suffolk in 1382 die geen mannelijke nakomelingen naliet stierf. In 1385 werd de titel voor de derde keer, nu voor Michael de la Pole, 1e graaf van Suffolk die ook hertog van Suffolk was, ingesteld. De titel werd in 1603 voor de vierde keer ingesteld en nu voor Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk, de tweede zoon van Thomas Howard, 4e hertog van Norfolk uit zijn tweede huwelijk met Margaret, Audley. Margaret was de dochter Thomas Audley, 1e baron Audley van Walden en de erfgenaam van de baron Audley van Walden. Thomas Howard was een prominente aanvoerder van de admiraliteit, politicus en diende als adelsmaarschalk, kamerheer en hoofd van de huishouding en groot-schatbewaarder. In 1597 werd hij als peer gesommeerd om in het Britse Parlement het recht van zijn moeder als baron Howard de Walden op te eisen. In 1603 werd hij geëerd toen hij de titel graaf van Suffolk. De tweede zoon, de geëerde heer Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk verkreeg in 1628 de titel graaf van Berkshire.

Thomas Howard werd opgevolgd door Theophilus, de tweede zoon van de tweede graaf. Hij was in 1610 al gesommeerd om via een akte van toegang in het Hogerhuis om in naam van zijn vader de lagere titel van Baron Howard de Walden op te eisen. Zijn vader had in het leger gediend als Captain of the Honourable Band of Gentlemen Pensioners en als Lord Warden of the Cinque Ports. Na zijndood ging de titel over op zijn oudste zoon James Howard, de derde graaf van Suffolk. Deze graaf was ook Lord-Lieutenant of Suffolk en Lord-Lieutenant of Cambridgeshire. James Howard had bij zijn overlijden in 1689 geen mannelijke nakomelingen waardoor de titel van baron Howard de Walden gedeeld werd onder zijn twee dochters. Hij werd als graaf opgevolgd door zijn jongere broer, die de vierde graaf werd. Die bleef tot zijn dood kinderloos en op zijn sterfbed werd besloten dat zijn jongere broer Henry Howard de vijfde graaf van Suffolk werd. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Henry Howard die de zesde graaf werd. Hij was de First Lord of Trade een hoge politieke functie. In 1706, drie jaar voordat hij zijn vader als graaf opvolgde. Henry Howerd zelf werd tot baron van Chesterford in het graafschap Essex en graaf van Bindon in het graafschap Dorset in de Peerage van Engeland opgenomen. Zijn zoon, Charles Howard de zevende graaf, diende als Lord-Lieutenant of Essex die ook herinnerd is als de bezitter van de slaaf Scipio Africanus. Deze graaf stierf in 1722 kinderloos waardoor de titels baron van Chesterford en graaf van Bindon uitstierven.

Charles Hoaerd werd als graaf van Suffolk opgevolgd door zijn oom Edward Howard die de achtste graaf werd. Hij stierf ongehuwd en werd opgevolgd door zijn jongere broer Charles Howard die de negende graaf werd. Zijn vrouw Henrietta Howard, gravin van Suffolk, was de minnares van koning George II. Na het overlijden van Charles Howard gingen al zijn titels over op zijn zoon Henry Howard, de tiende graaf. Henry Howard vertegenwoordigde Bere Alston in het Lagerhuis. Hij overleed kinderloos en op zijn sterfbed werd bepaald dat de linie van de oudste zoon van de eerste graaf uitgestorven was. De titel van graaf van Suffolk werd gevoerd door de derde neef van de overleden graaf. Henry Howard, de vierde graaf van Berkshire, werd ook de elfde graaf van Suffolk. William Howard, burggraaf van Andover hield even de titel graaf van Suffolk maar hij werd later opgevolgd door zijn zoon Henry Howard. Henry Howard was de kleinzoon van Henry Howard die de twaalfde graaf. Henry Howard bekleedde het ambt van Lord Privy Seal en Secretary of State for the Northern Department. Zijn zoon Henry Howard werd postuum aangewezen als de dertiende graaf. Hij stierf toen hij nog een klein kind was, waarna de titel overging op de oom van zijn vader. Hij was de derde zoon van de elfde graaf. Hij representeerde als parlementslid voor Castle Rising, Malmesbury.en Mitchell. Na de dood van Thomas Howard in 1783 was de linie van de vierde zoon van de eerste graaf van Berkshire uitgestorven.

De overleden graaf werd opgevolgd door zijn derde neef John Howard, die de vijftiende graaf werd. Hij was de achterkleinzoon van de geëerde kolonel Philip Howard, de zevende zoon van de eerste graaf van Berkshire. John Howard, de graaf van Suffolk en Berkshire, was generaal in het Britse leger. Na zijn overlijden ging de titel over op zijn zoon John Howard die de zestiende graaf. Hij representeerde Arundel in het Lagerhuis. Zijn zoon Charles Howard, de zeventiende graaf, zat voor de Whigs waar hij het parlementslid dat Malmesbury representeerde. Na zijn overlijden ging de titel over op zijn zoon Henry Howard die de achttiende graaf werd. Ook hij vertegenwoordigde Malmesbury in het parlement maar nu voor de Liberal Party. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Henry Howard de negentiende graaf. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij gedood terwijl hij zijn taken uitvoerde. Zijn oudste zoon Charles Howard, die de twintigste graaf werd, was een expert in het ontmantelen van bommen. Hij werd in 1941 gedood toen hij een niet-ontplofte bom probeerde te ontmantelen en postuum met het George cross. Zijn titels werden overgedragen aan zijn oudste zoon Michael-John Howard, de eenentwintigste graaf, die zijn vader na diens dood in 1941 opvolgde. Als afstammeling van de vierde hertog van Norfolk zijn de graven van Suffolk verre verwanten van deze edelman.

Overige eervolle vermeldingen

[bewerken | brontekst bewerken]

Een aantal leden van deze tak van het Huis Howard hebben een eervolle vermelding gekregen. Edward Howard de jongere zoon van de eerste graaf van suffolk werd in 1628 Baron Howard of Escrick. Zijn zoon Henry Thomas Howard, de tweede zoon van de zestiende graaf was parlementslid die Cricklade representeerde. De eerwaarde heer James Howard, de vierde zoon van de zestiende graaf, wa een parlementslid dat Malmesbury voor de Whigs representeerde. Zijn zoon was de bekende uitvinder en politicus Charles Howard-Bury. De eerwaarde heer Greville Howard, de jongere zoon van de negentiende graaf, was een parlementslid dat St. Ives representeerde. De huidige peer, Greville Howard, Baron Howard of Rising, is een achterkleinzoon van de eerwaarde heer Greville Howard die de tweede zoon van de zeventiende graaf was. De residentie van de familie is Charlton Park in Wiltshire, nabij Malmesbury.

Graaf van (Norfolk en) Suffolk eerste creatie (1069)

[bewerken | brontekst bewerken]

Graaf vanf Suffolk, tweede creatie (1337)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Robert de Ufford, 1e graaf van Suffolk]] (1337–1369)
  • William de Ufford, 2e graaf van Suffolk]] (1369–1382)

Graaf van Suffolk, derde creatie (1385)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • William de la Pole, 1e hertog van Suffolk (1448-1450) gearresteerd voor het mislukken van de campagne tegen Frankrijk in 1450
  • John de la Pole, 2e hertog van Suffolk (1463-1492) enige zoon van de eerste graaf werd in 1463 door zijn vader weer in ere hersteld
    • John de la Pole, 1e graaf van Lincoln]] (1462/4–1487), oudste zoon van de tweede graaf aangesteld door zijn vader maar zonder blijvende portefeuille
  • Edmund de la Pole, 3e hertog van Suffolk (1491–1513) de jongere zoon van de tweede graaf mocht hem in 1491 al opvolgen, maar moest in 1493 weer opgeven en kon de titel in 1504 weer verwerven.[bron?]

Graven van Suffolk, vierde creatie (1603)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk (1603–1626)
  • Theophilus Howard, 2e graaf van Suffolk (1626–1640)
  • James Howard, 3e graaf van Suffolk (1640 – 1689)
  • George Howard, 4e graaf van Suffolk (1624–1691)
  • Henry Howard, 5e graaf van Suffolk (1691–1709)
  • Henry Howard, 6e graaf van Suffolk, 1e graaf van Bindon (1709–1718) vanaf 1606 van Bindon
  • Charles Howard, 7e graaf van Suffolk, 2e graaf van Bindon (1693–1722) zelfde jaren graaf van Bindon daarna sterft deze titel uit
  • Edward Howard, 8e graaf van Suffolk (1722–1731)
  • Charles Howard, 9e graaf van Suffolk (1731–1733)
  • Henry Howard, 10e graaf van Suffolk (1733–1745)
  • Henry Howard, 11e graaf van Suffolk, 4e graaf van Berkshire (1745–1757) vanaf 1706 graaf van Berkshire hierna wordt de titel door de graaf van Suffolk gedragen
    • William Howard, Viscount Andover (1714-1756)
  • Henry Howard, 12e graaf van Suffolk, 5e graaf van Berkshire (1757–1779)
  • Henry Howard, 13e graaf van Suffolk, 6e graaf van Berkshire (1779)
  • Thomas Howard, 14e graaf van Suffolk, 7e graaf van Berkshire (1779–1783)
  • John Howard, 15e graaf van Suffolk, 8e graaf van Berkshire (1783 – 1820)
    • Charles Nevinson Howard, Viscount Andover (1775–1800)
  • Thomas Howard, 16e graaf van Suffolk, 9e graaf van Berkshire (1820 – 1851)
  • Charles Howard, 17e graaf van Suffolk, 10e graaf van Berkshire (1851 – 1876)
  • Henry Howard, 18e graaf van Suffolk, 11e graaf van Berkshire (1876 – 1898)
  • Henry Howard, 19e graaf van Suffolk, 12e graaf van Berkshire (1898–1917)
  • Charles Howard, 20e graaf van Suffolk, 13e graaf van Berkshire (1917–1941)
  • Michael Howard, 21e graaf van Suffolk, 14e graaf van Berkshire (1941-1985)

De huidige houder is Alexander Charles Michael Winston Robsahm Howard, Viscount Andover, de enige zoon van Michael Howerd

[[Categorie:Britse adellijke titulatuur]] [[Categorie:Suffolk]]

Origineel w:en:Earl of Berkshire

De graaf van Berkshire is een titel in in de regio East of England en de titel is onderdeel van de Peerage van Engeland.

De titel graaf van Berkshire werd in 1621 voor Francis Norris, 1e graaf van Berkshire ingesteld die ook burggraaf van Andover en die de tweede baron van Norreys de Rycote was. Hij verkreeg de titels van bruggraaf van Thame en graaf van Berkshire. De tweede keer dat de titel werd ingesteld was in 1626 voor Thomas Howard, 1e graaf van Berkshire. Hij was de tweede zoon van Thomas Howard, 1e graaf van Suffolk, die zelf de tweede zoon van Thomas Howard, 4e hertog van Norfolk was. Zijn moeder was Katherine Khyvett, de dochter van Sir Henry Knyvett uit Charlton in Wiltshire. Thomas howard was in 1622 al geerd met de titel baron Howard van Charlton in het graafschap Wilshire en burggraaf van Andoverin het graafschap Hampshire. Door deze titels werd hij ook een peer van Engellse koning. Lord Berkshire erfde in 1638 het huis in Charlton uit de lijn van zijn moeder. Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon, de tweede graaf. In 1640 werd hij door een dagvaarding naar het Hogerhuis gekomen om de titel van zijn vader als Baron Howard van Charlton, een lagere titel dan die van graaf van Berkshire, op te eisen. Hij stierf in 1679 zonder nakomelingen na te laten waardoor de titel op zijn jongere broer Thomas overging,Hij representeerde Wallingford in het Lagerhuis. Hij overleed zonder mannelijke nakomelingen achter te laten en hij werd door zijn neef Henry opgevolgd. Henry Howard was een kleinzoon van de eerwaarde heer William Howard, die de vierde zoon van de eerste graaf was. In 1745 volgde hij zijn derde neef op waardoor hij de elfde graaf van Suffolk werd.

Graaf van Berkshire, eerste creatie (1621)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Francis Norris, 1e graaf van Berkshire (1621–1622

Graaf van Berkshire, tweede creatie (1626)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Thomas Howard, 1e graaf van Berkshire (1626– 1669)
  • Charles Howard, 2e graaf van Berkshire (1669–1679)
  • Thomas Howard, 3e graaf van Berkshire (1679–1706)
  • Henry Bowes Howard, 4e graaf van Berkshire (1716–1757) vanaf 1745 ook 11e graaf van Suffolk

[[Categorie:Britse adellijke titulatuur]] [[Categorie:Berkshire]]

Edmund FitzAlan-Howard, 1st Viscount FitzAlan of Derwent.

De burggraaf FitzAlan van Derwent was een Peerage van het Verenigd Koninkrijk. Debaron bestuurde gebied rond Derwent in het graafschap Derby

De titel ontstond in 1921 voor Edmund FitzAlan-Howard, 1e burggraaf FitzAlan van Derwent. Edmund FitzAlan-Howard was de tweede zoon van Henry Fitzalan-Howard, 14e hertog van Norfolk. In 1876 verleende het Britse koninklijk huis hem toestemming om de achternaam Talbot te gebruiken. Deze naam gebruikte hij in plaats van zijn patroniem, dat het gevolg was van een mislukte poging om de hertog van Shrewsbury op te volgen. Kort nadat hij opgenomen was als peer deed hij afstand van de namen FitzAlan-Howard en nam hij zijn oude achternaam Talbot weer aan. De titel had na de dood van zijn zoon in 1982 geen dragers meer.

Dragers van de titel

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Edmund FitzAlan-Howard, 1e burggraaf FitzAlan van Derwent (1821–1947)
  • Henry FitzAlan-Howard, 2e burggraaf FitzAlan van Derwent (1947–1962)

[[Categorie:Engelse titelatuur]]

Origineel w:en:Arundel Castle

Arundel Castle, gezien vanaf een

Arundel Castle is een gerestaureerd middeleeuws kasteel in de plaats Arundel in het Engelse graafschap West Sussex. Het kasteel door Willem I van Engeland op Eerste Kerstdag 1067 overgedragen aan Roger de Montgomery samen met de titel van graaf van Arundel als leen. Het kasteel werd in de Engelse Burgeroorlog verwoest maar in de achttiende en negentiende eeuw hersteld.

Vanaf de elfde eeuw diende het kasteel als landhuis. Het is thans al meer vierhonderd jaar in de handen van het Huis Howard, de hertog van Norfolk, en het is ook nog steeds de zetel van deze hertog van Norfolk. Het gebouw heeft de hoogste Britse monumentale status.

Blik op het Normandische mottekasteel met het carré op de voorgrond
Deel van de kasteelmuren met oude en nieuwe gedeeltes

De bouw van het Arundel Castle, van oorsprong een houten mottekasteel, begon in 1067 tijdens het regime van Willem de Veroveraar. Het werd opgetrokken ten behoeve van de verdediging van de monding van de Arun en het omliggende land.[bron?]

Roger de Montgomery werd tot graaf van Arundel benoemd, als onderdeel van een grotere overdracht van bezittingen door Willem de Veroveraar aan Montgomery. Roger, een volle neef van Willem, behartigde diens belangen in Normandië toen Willem de verovering van Engeland leidde. Roger werd hiervoor beloond met onder meer land in de Welsh Marches, een vijfde deel van Sussex (de zogenaamde Arundel Rape) en honderden landgoederen.

Na de dood van Roger verviel het bezit aan de kroon, toentertijd Hendrik I. Deze liet in zijn testament het gebouw en het omliggende land na aan Adelheid van Leuven. In 1138, drie jaar na de dood van Hendrik, trouwde Adelheid met William d'Albini II, ook wel bekend als William d'Aubigny, 1e graaf van Arundel, uit het huis d'Aubigny dat afkomstig was van Saint-Martin-d'Aubigny in Normandië. Hij geldt thans als eerste graaf van Arundel en de creatie werd in 1155 bevestigd. William was verantwoordelijk voor het stenen fort op de motte waardoor het kasteel beter verdedigbaar werd en een hogere status kreeg.

Veranderingen in de Middeleeuwen

[bewerken | brontekst bewerken]
Deel van de kasteelmuren met oude en nieuwe gedeeltes
Binennplaats

Arundel Castle en de grafelijke titel gingen over vele generaties bijna direct na de wetsherziening van 1338 waarin de relatie met de kroon en andere edelen werd vastgelegd. Vanaf het moment dat het huis Aubigny het kasteel als leen ontving, veranderde het uiterlijk van het kasteel waardoor er delen opnieuw opgebouwd moesten worden om aan de eisen van de adel van de tijd te voldoen.

In 1139 was koningin Mathilde uitgenodigd om een tijd op Arundel Castle te verblijven, als onderdeel van haar reis door Engeland om haar claim op de Engelse troon van Stefanus te leggen. De stenen ornamenten die gebouwd werden om de koningin en haar gevolg tevreden te stellen zijn tot op de dag van vandaag te zien.

In 1176 stierf William d'Aubigny viel Arundel Castle direct onder de kroon van Hendrik II die een grote som geld aan het verbouwen van het kasteel besteedde, vooral voor huishoudelijke behoeften. Hendrik stierf en het kasteel bleef onder de kroon van Richard I ("Leeuwenhart") die het gebouw in leen gaf van William d'Aubigny, 3e graaf van Arundel, ook bekend als "William III comte de Sussex" uit het Hui Aubigny. De laatste graaf uit dit adellijk huis was Hugh d'Aubigny, 5e graaf van Arundel die in 1243 op jonge leeftijd stierf. De zus van William trouwde met John FitzAlan, 6e graaf van Arundel waarna hij het kasteel verkreeg. Het huis FitzAlan die tot 1580 een ongestoord leven leidden.

Na de dood van John FitzAlan, 7e graaf van Arundel in 1272 werd Arundel Castle en de titel graaf van Arundel aan zijn vijf jaar oude zoon Richard FitzAlan, 8e graaf van Arundel. Dertien jaar later accepteerde koning , Eduard I Richard als de wettige erfgenaam. Richard verkreeg het recht om markten te houden en de macht om belastingen te heffen. Hierdoor kwam Richard aan de benodigde financiële middelen voor de noodzakelijke renovaties van het kasteel dat in verval was geraakt. Een belangrijk deel werd geschonken door het huis FitzAlan die de toren boven de waterput aan het gebouw toevoegden en de toegangspoort van de Donjon vernieuwden. Na de dood van Richard, werd zijn zoon Edmund FitzAlan, 9e graaf van Arundel geëxecuteerd voor zijn rol in de opstand tegen Eduard II. Hierna ging het kasteel over op de zesde zoon van Eduard I die ook geëxecuteerd werd. Het kasteel werd een paar jaar na de executies teruggegeven aan het Huis Fitzalan.

Na de Slag bij Crécy waarin [[Richard FitzAlan, 10e graaf van Arundel samen met Eduard III en Eduard de Zwarte Prins zorgde de familie FitzAlan voor een gedenkkapel bij hun kasteel gebouwd werd. De [[Fitzalan Chapel werd in navolging van zijn testament gebouwd.

Richard FitzAlan, 11e graaf van Arundel werd door koning Richard II. Na de dood van koningin Anna kreeg de graaf een straf met de stok te verwerken omdat hij al laat aankwam en vroeg of hij mocht vertrekken. Richard II had geen zin meer om op zijn geld te passen, waarna hij de graaf van Arundel executeerde en diens goederen confisqueerde. Arundel werd door de kroon aan John Holland, 1e hertog van Exeter. John Holland werd door Hendrik IV was geëxecuteerd, werd Arundel teruggegeven aan het Huis FitzAlan. De nieuwe eigenaar Thomas FitzAlan, 12e graaf van Arundel trouwde met de dochter van Johan van Portugal. Dit koppel was het eerste in de geschiedenis van het Huis FitzAlan die in de kapel, die door Richard FitzAlan gebouwd was, begraven werden.

Het kasteel werd van de familie FitzAlan aan het Huis Howard overgedragen toen Mary FitzAlan, de dochter van Henry FitzAlan, 19e graaf van Arundel met Thomas Howard, 4e graaf van Norfolk, trouwde .De kroon droeg Arundel na de executie die het gevolg was van het complot dat hij in 1572 met Maria I van Schotland zou trouwen. Het kasteel werd hierna teruggegeven aan de graven van Arundel, de wettige erfgenamen van het gebouw.

Het dorp Arundel en kasteel in 1644.

Wederopbouw van het kasteel

[bewerken | brontekst bewerken]

Ondanks dat het kasteel een aantal eeuwen in de handen van het Huis Howard bleef, was het niet hun meest favoriete residentie. Een aantal hertogen van Norfolk investeerden hun tijd en energie om hun andere kastelen, waaronder Norfolk House in Londen en Worksop.

Charles Howard, 11e hertog van Norfolk staat bekend om het herstelwerk aan het kasteel, dat in 1787 begon en een aantal jaar duurde. Hij wilde in het kasteel gaan wonen en bezoekers vermaken. Veel van zijn werk is ongedaan gemaakt of gemoderniseerd, maar de bibliotheek is nog zoals Charles die ontworpen en gebouwd heeft. De Folley bestaat nog steeds en het Swanbourne Lake werd ontworpen en gebouwd door Francis Hiorne in dienst van hertog Thomas. Francis kon zo zijn talent als architect en bouwer te verbeteren. Hij hield een groot banket omdat het zeshonderd jaar geleden was dat de Magna Carta getekend werd. Dit gebeurde voor zijn dood in 1815.

Koninklijk bezoek in 1846

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1846 kwam koningin Victoria met haar man prins Albert voor een paar dagen op bezoek in Arundel Castle. Henry Charles Howard, 13e hertog van Norfolk had het kasteel voor dit bezoek opnieuw ingericht. Hij dacht eraan om een deel van het werk van de elfde hertog van Norfolk ongedaan te maken. Hij kreeg namelijk veel klachten van zijn beroemde gasten die het te koel, donker en ongezellig vonden. De hertog bouwde een nieuwe vleugel met appartementen voor de nieuwe koningin en haar prons-gemaal. Prins Albert gaf de opdracht om een portret van de koningin te maken. De nieuwe vleugel werd met meubels en kunst uit de Victoriaanse stijl ingericht. De slaapkamers werden voor het hof opnieuw ingericht. De hertog spaarde geen middelen om de koningin het naar de zin te maken wat hem ook lukte.

De koningin werd op 1 december 1846 door graaf Edward Howard-Gibbon, de burgemeester van Arundel, en andere stedelijke hoogwaardigheidsbekleders verwelkomd waarna ze naar haar kamer in het kasteel geleid werd. Tijdens dit bezoek liep ze door de opnieuw ingerichte gronden en. Ze bezocht ook bepaalde gebieden in de omgeving, waaronder het Petworth House. Ongeveer elk deel van het kasteel dat de koningin wilde bezoeken werd gedecoreerd aan de koninklijke eisen te voldoen. Aan het eind van dit bezoek schreef de koningin dat de hertog hoe plezierig haar bezoek was en dat het kasteel "beautiful" vond en ze complimenteerde de vriendelijkheid van haar bezoek. De kamer waarin Victoria verbleef is nu onderdeel van de privé-vertrekken van de grafelijke familie, maar de kamer van het meubilair dat in de badkamer speciaal voor de koningin is gemaakt is te bezichtigen. In deze kamer zijn een aantal dingen tentoongesteld waaronder het bed waar koningin Victoria geslapen heeft, het gastenboek waarin koningin Victoria en prins Albert geschreven hebben en het toilet.

Veranderingen aan het kasteel van 1850 tot heden

[bewerken | brontekst bewerken]
De negentiende eeuwse waren afgerond voordat deze foto in 1880 was gemaakt

Vlak na het koninklijke bezoek begon Henry Fitzalan-Howard, 14e hertog van Norfolk het kasteel opnieuw in te delen. Hij overleed voordat de verbouwing klaar was en het werk werd door Henry Fitzalan-Howard, 15e hertog van Norfolk afgemaakt. In 1900 vonden er op het terrein rond het kasteel veranderingen plaats. De tuinen werden namelijk aangepast aan de victoriaanse stijl waardoor die bont en kleurrijk werden ingericht. Het probleem was dat er te weinig licht in het kasteel kwam werd opgelost door ramen te vervangen om het interieur van het kasteel lichter te maken. Het kasteel werd opnieuw werd opnieuw ingericht, maar de donjon behield tot die tijd zijn antieke en schilderachtige uiterlijk.

De nieuwe eigenaar Bernard Fitzalan-Howard, 16e graaf van Norfolk had een plan om het kasteel aan de National Trust over te dragen. Dit gebeurde niet omdat na zijn dood in 1975 Miles Fitzalan-Howard, 17e hertog van Norfolk van het plan afzag. Hij bedacht een onafhankelijk goed doel om de toekomst van het kasteel in economisch opzicht veilig te stellen en het kasteel als gebouw zichtbaar bleef en dat herstelwerkzaamheden kon plegen. Tegenwoordig is het kasteel de zetel van de hertogen van Norfolk en die titel is op dit moment in handen van Edward Fitzalan-Howard, 18e graaf van Norfolk, die ook de adelsmaarschalk van Engeland is. Het grootste deel van de terreinen van het kasteel zelf is toegankelijk voor het publiek. De hertog van Norfolk beheert volgens de verklaring het House of Lords Register of Lords Interests 2011 niet zelf het fonds dat het Arundel Castle beheert.

  • Het huwelijk van Hendrik IV van Engeland en Maria de Bohun vond in 1380 in Arundel Castle plaats
  • Koningin Victoria en Prins Albert bezochten in 1846 het kasteel.
  • Het kasteel stond model voor Windsor Castle in de episode Silver Nemesis vanDoctor Who uit 1988, in The Madness of King George uit 1994, in de tv-serie Victoria & Albert uit 2001 en In The Young Victoria uit 2008
  • Het kasteel werd als model voor het Carcroft Castle in de aflevering Trails to Doomsday in de serie MacGyver.
  • Opening of the Collector Earl's Garden 14 May 2008 by Prince Charles
  • Op 14 oktober 1651 gebruikte Captain Morley het kasteel as parlement Hij was zelf aan het jagen bijna koning Karel II en Colonel Phillips gevangen genomen. Karel II was op de vlucht voor de Roundheads nadat de Royalisten de slag bij Windsor verloren hadden. Zijn fractie was duidelijk over de fractie van Morley Hij bleef uit de handen van Marley en zijn manschappen omdat hij de heuvel af vluchtte, een makkelijkere route te volgen en Morley en zijn groep voorlangs liet kruisen.

[[Categorie:Kasteel in Engeland]]


Grafschaft Rapperswil
Onderdeel van het Heilige Roomse Rijk
 Hertogdom Zwaben 1223 – 1464 Oude Eedgenootschap 
Kaart
929
929
Algemene gegevens
Hoofdstad Rapperswil

Het hertogdom Repperswil was onderdeel van het Heilige Roomse Rijk van 1220 tot 1464 waarna het gebied onderdeel werd van het Oude Eedgenootschap

De basis voor het graafschap werd gelgd door het bestuur uit het kasteel van Reppersweil en de fortificaties van de oudere plaats s Endingen, gegeven door de abdij van Einsiedeln, dat in opdracht van graaf Rudolf I werd gebouwd en onder het bestuur van graaf Rudolf II von Rapperswil rond 1220/29 werd voltooid. De stad Repperswill bloeide als bestuurlijk centrum toen de graven van from Altendorf naar Repperswill aan de andere kant van het meer van Zürich verhuisden. Het huis Repperswill stichtte het klooster van Wettingen in 1227, de abdij van Mariazell-Wurmsbach in 1259 en traden op als voogd van de abdij van Einsiedeln. In Oberbollingen de Sint-Nicolaaskapel gebouwd waar werd rond 1229 door het Huis Repperswil een kleine Cistercienzer later Premonstratenzerklooster stichtten. In 1267 werd dit klooster verenigd met de nabijgelegen abdij van Mariazell-Wurmsbach. Doordat graaf Rudolf II de Rapperswil |Stadtpfarrkirche op de Herrenberg bij het kasteel liet bouwen hoefde de gelovigen niet meer naar de Sint-Maartenskerk te Busskirch

De graven van Repperswill wisten gebieden te vergaren in het midden en oosten van Zwitserland. Ze verkregen de titel van graaf in 1233. Vanaf de dertiende en veertiende eeuw w hoorde het eiland Lützelau bij, tegenwoordigOrtsbürgergemeinde geheten, het graafschap.waarvan het zandsteen gebruikt werd om het kasteel van Repperswilll en de stadswallen van te bouwen. In 1283 stierf het de mannelijke lijn van huis Repperswil uit waardoor de Rooms-Duitse koning Rudolf I het plan opvatte om het gebied te annexeren en onder zijn familieleden te verdelen. Dit plan ging niet door omdat Lodewijk van Homberg met Isabella van Repperswil huwde, waardoor het graafschap Rapperswill l bij het Huis Homberg belande.. Rond 1309 ging het graafschap over op Rudolf van Habsburg-Lauenburg door zijn huwelijk met Elizabeth van Rapperswil, de zus van Werner von Hohenberg, die als raadvoogd optrad voor de op dat moment nog minderjarige graven Johan Ien Johan II. Hierdoor lijkt het alsof het graafschap Rapperswill ophield te bestaan, maar de Habsburgers hielden te tiel in ere.

In 133,versloeg Rudolf Brun, de burgemeester van Zürich , zijn politieke tegenstanders in de raad van Zürich.. Graaf Johan I van Repperswill werd in 1337 bij de slag bij Grynaut door Zürichse troepen gedood. Een staatsgreep van de adel uit Rapperswill werd in 1350 door Zürichse troepen neergeslagen. Graaf Johan II werd de leider van de oppositie maar werd twee jaar later alsnog gearresteerd. Als straf voor de opstand werden de stadsmuren van Rapperswill en de kastelen van Rapperswill en Altendorf vernietigd. Graaf Johan II van Rapperswill verkocht, samen met zijn broers Rudolf IV van Rapperswill en Gottfried van Rapperswill, de resterende bezittingen aan de Habsburgers en een deel van het Amt Höfe aan Zürich waardoor er een bondgenootschap ontstond van Rapperswill,met deze twee machten.

Tussen 1358 en 1360 had hertog Rudolf IV van Oostenrijk bouwde twee houten bruggen van 1450 meter over het meer waardoor er 546 eiken balken vervoerd werden. In 1415 werd de stad Rapperswill een rijksvrije stad in het graafschap Rapperwill. Dit duurde niet lang, omdat Rapperswill in 1442 getroffen werd door de Oude Oorlog van Zürich. Het bondgenootschap van het graafschap Rapperswill met Zürich en Habsburgers was hier de oorzaak van. In 1458 werd dit probleem opgelost, toen het graafschap als een Gemeine Herrschaft volledig onder controle kwam van het Oude Eedverbond. Het werd vanaf dan bestuurd door de kantons Glanus en Schwyz, die om beurten een vertegenwoordiger of voogd voor Rapperswill leverden.

[[Categorie:Geschiedenis van Sankt Gallen]]

De voogdij La Neuveville was van 1304 tot 1797 een Geteilte Herrschaft van het kanton Prinsbisdom Bazel

De voogdij La Nouvevelle ontstond door een schenking van de abdij van Moutier in 999, waardoor het gebied deel ging uitmaken van het prinsbisdom Bazel. In 1234 maakte de graaf van Neuenburg, in het Frans Neuveville genoemd, gebruik van zijn voogdijrechten op het voogdij Biel en de noordelijke gebieden die samenvielen met het gebied van La Neuveville. In 1275 verkreeg Biel de stadsrechten en werd de stad het bestuurlijke centrum van het prinsbisdommelijke bezittingen van Nugerol tot Bözingen. Vanaf 1283 liet de prinsbisschop ter bescherming van de zuidgrens van het vorstelijk bisdom de burcht Schlossberg bouwen. De prinsbisschop gaf het gebied in 1304 aan Imer van Biel en 1306 aan zijn oom Otthoon van Biel over beide kastelen. Met het stichten van de stad La Neuveville in 1310 verkreeg de stad La Neuveville met het gehucht Chavannes onderdeel van de voogdij. De kasteelheer van Schlossberg was tegelijkertijd kanselier van de bisschop, een functie die eerst aan de burgemeester van Biel toekwam. Hij leefde in Schlossberg en vanaf 1532 in de stad La Neuveville, in het Maison de Gléresse, tegenwoordig de zetel van de bestuurders van het district. Dankzij de stadsrechten kon La Neuveville bijna autonoom politieke besluiten nemen. De voogd behield een aantal privileges in de rechtspraak te behouden. De voogd was president van de jury die over de uitvoering van het vonnis op de verdacht. Ook was de voogd van La Neuvelille bevelhebber van een deel van de Bazelse troepen Tijdens de oorlogen in de zestiende eeuw werd het gebied van Bazel bezet en weer bevrijd. Hierna was de voogd van La Neuveville alleen nog onderworpen aan het Salzregal. De hoogte van de rechten werd bepaald door de abdij Bellelay, wat de kern vormde van de breuk met de heerlijkheid Tessenberg. In 1797 werd de voogdij La Neuveville onderdeel van de Helvetische Republiek. Na de Mediationsakte van 1803 werd het gebied onderdeel van het kanton Bern

[[Categorie:Geschiedenis van Bern]]

Het landgraafschap Thurgau gelegen in het koninkrijk Zwaben in oranje en het koninkrijk Bourgondie in groen rond het jaar 1000.
Kaart van de graafschappen en landvoogdij Thurgau in het midden van de achttiende eeuw.
Wapen van het landgraafschap Thurgau 1417-1798. Dit wapen is het tweede wapen van Kyburg waarvan de kleuren aangepast zijn.

Het landgraafschap Thurgau was een onderdeel van het Oude Eedgenootschap

Het landgraafschap ontstond in de achtste eeuw uit het hertogdom Zwaben die het gebied tussen de Rijn en Schöllenen en van de Bodensee tot aan Turgi bestuurden en in de negende eeuw werd de Zürichgau aan het landgraafschap toegevoegd. Later splitste het Toggenburg, de Rijksabdij Sankt Gallen en Appenzell zich van het landgraafschap Thurgau af.

In de tiende eeuw viel het hertogdom Zwaben door interne strijd tussen rivaliserende vorstenhuizen uiteen. Koning Rudolf II van Bourgondië]] probeerde via onderhandelingen het gebied van het landgraafschap Thurgau te verkrijgen. Deze eis botste in 917 met het beleid van de nieuwe hertog. Burchard II van Zhwaben. In het jaar 919 leidde dit tot de slag bij Winterthur die Burchard wist te winnen zodat hij Thurgau en Zurichgau veiligstelde.

In de Hoge Middeleeuwen wird het landgraafschap ontstond in de hertogen van Zahringen die later ook graven van Kyburg. In 1264 tot 1460 onder controle van de Habsburgers die na het einde van de dertiende eeuw belangrijk werden omdat ze nieuwe bezittingen in Oostenrijk. De Habsburgers lieten de rechten van het vrije landgraafschap, net zoals met de Oostenrijkse landvoogdijen, onder hun vazallen verdelen. Naast het hof van het landvoogdijschap en de titel van voogd bezaten de graven van Habsburg in de omgeving van Frauenfeld en Diessenhofen talrijke punten waar ze tol- en goederenrechten hieven die in het Habsburgese Urbarium opgenomen zijn. De Thurgause adel vond dit een oorlogsverklaring van de Oostenrijkers aan de Zwitsers tijdens de slag bij Morgarten waar veel edellieden en drie knappe ridders uit Bichelsee, drie uit Weinfelden, vier uit Landenberg en een uit Luterberg.

De Thurgause edelen verloren de slag bij Stoss in 1405 waardoor de Appenzellers bijna het hele landgraafschap Thurgau veroverden. De bestuurders van Appenzell kregen de controle over Thurgau waardoor ze een groot aantal burgers van Thurgau tot overgave dwongen. Alleen [[Bürglen. Alleen slot Altenklingen, Bürglen en Frauenfeld doorstonden de belegering van de Appenzeller troepen. Doordat keizer Sigismund hertog Frederik van Oostenrijk in de rijksban had gedaan, verkreeg burggraaf Frederik I van Brandenburg het landgraafschap Thurgau als rijksleen. De stedenDiessenhofen en Frauenfeld gaven zich na einige aarzeling toch over aan de nieuwe machthebber. Hierdoor werd het landgraafschap enige tijd rijksvrij, en de stad Diessenhofen kon zich tot 1442 tot een vrije rijksstad ontwikkelen. Keizer Sigsmund verleende de voogdij Frauenfeld en in 1417 het landgraafschap Thurgau aan de stad Konstanz. Na de verovering van Konstanz door het kanton Aargau van het Oude Eedgenootschap door middel van dezelfde rijksban de bovenloop van de Rijn en de zuidzijde van de Bodensee als natuurlijke grens van het kanton te verkrijgen. Sinds 1417 wist het landgraafschap zich, deels op eigen kracht en deels met hulp van het kanton Zürich, los te maken van Aargau, net zoals het graafschap Kyburg in 1424 en Andelfingen in 1434.

In 1460 werd het landgraafschap Thurgau bestuurd door zeven kantons van het Oude Eedgenootschap: Zürich, Luzern, ZUri, Schwyz, Unterwalden, Zug en Glarus die in de stad Konstanz. In 1529 werd in het landgraafschap Thurgau de Reformatie doorgevoerd waardoor de inwoners protestant werden. De Contrareformatie zorgde er echter voor dat een groot aantal dorpen in Thurgau weer katholiek werd.

Van 1480 tot 1798 was het landgraafschap Thurgau een gemeine Herrschaft van de zeven kantons en vanaf 1712 werd het kanton Bern aan de lijst toegevoegd. Hierdoor bestuurden de acht kantons de ‘’ Orte’’ die bij het Oude Eedgenootschap aangesloten waren. Naast de genoemde kantons vonden de kantons Fribourg en Solothun dat ze mee mochten beslissen bij het bestuur van het landgraafschap Thurgau. De kantons Fribourg en Solothun wilden er zeker van zijn dat de straffen die misdadigers uit Fribourg en Solothun in Thurgau gekregen hadden ook daadwerkelijk uitgevoerd werden.

Op 2 maart 1798 wist Thurgau zijn onafhankelijkheid te behouden, maar in de loop van april werd Thurgau toch onderdeel van de Helvetische Republiek. In 1803 bij de Mediationsakte werd Thurgau een onafhankelijk kanton van Zwitserland.

[[Categorie:Geschiedenis van Thurgau]]


Herzogtum Ober- und Niederschlesien
Vévodství Horní a Dolní Slezsko
Kroonland van de Boheemse kroon (1742-1918)
kroonland van het Keizerrijk Oostenrijk (1804-1867)
Cislauterns deel van Oostenrijk-Hongarije (1867-1918)
 Silezische hertogdommen 1742 – 1918 Silezië (provincie) 
Eerste Tsjecho-Slowaakse Republiek 
Tweede Poolse Republiek 
Kaart
Algemene gegevens
Hoofdstad Troppau (Oppava)
Oppervlakte 5.147 (1910)
Bevolking 756.949 (1910)
Talen Duits, Pools, Tsjechisch

' Oostenrijks-Silezië(officieel Hertogdom Opper- en Neder-Silezië (Duits: Herzogtum Ober- und Niederschlesien, Tsjechisch: Vévodství Horní a Dolní Slezsko was van 14742 en 1918 een kroonland van de Boheemse kroon, van 1804 tot 1867 een kroonland van het Keizerrijk Oostenrijk en van 1867 tot 1918 een land binnen het Cislauterns deel van Oostenrijk-Hongarije.

Het gebied ontstond uit het zuidoostelijke deel van het hertogdom Silezië, dat tijdens de Middeleeuwen onderdeel van het koninkrijk Polen was. In de veertiende eeuw verklaarden de meeste Silezische hertogen zich tot vazal van de koning van Bohemen zodat hun gebied onder de Boheemse kroon viel.

Na de dood van de Boheemse koning Lodewijk II in de slag bij Mohács (1526) ging het Boheemse koningschap over aan Ferdinand I en daarmee ook aan de dynastie van de Habsburgers. Tussen 1526-1740 waren de Habsburgers als koning van Bohemen ook hertog van Silezië. In de 16e eeuw benoemen de laatste Silezische Piasten van de overgebleven kleinstaat de Brandenburgse Hohenzollern als erven. De Habsburgse keizer bracht echter ook deze laatste kleine staat onder de Boheemse kroon.

Met het bestijgen van Maria Theresia op de Oostenrijkse troon in 1740 construeerde Frederik de Grote van Pruisen hieruit zijn aanspraken voor heel Silezië. Zonder op een antwoord van de Habsburgers te wachten begon hij op 16 december van dat jaar de Eerste Silezische Oorlog, wat het begin van de Oostenrijkse Successieoorlog werd. De Pruisische campagne eindigde in mei 1742 met Pruisische overwinning bij de slag bij Chotusitz, die leidde tot de vredesverdragen van Breslau en het Berlijn waarbij Silezië tussen de twee partijen werd verdeeld.

Door deze verdragen werd het grootste deel van Silezië aan Pruisen overgedragen. Een klein gedeelte rond Troppau, Jägerndorf, Teschen, Bielitz evenals een deel van de regio rond de rivier de Neisser bleven als Oostenrijks Silezië onderdeel van de Habsburgse monarchie, met als hoofdstad Troppau.

In de 16e eeuw werden de meeste Silezische steden protestants. Sinds de tweede helft van de 17e eeuw werd Silezië het in economisch opzicht belangrijkste gebied voor de Habsburgse monarchie door de textielindustrie.

Toen in 1675 de laatste Silezische Piast stierf, construeerde Frederik II van Pruisen hieruit opnieuw zijn aanspraken voor heel Silezië. Dit leidde tot de Tweede Silezische Oorlog van 1744 tot 1745. De Oostenrijkers hadden Silezië na de slag bij Mollwitz uit 1741 het gebied aan Pruisen afgestaan. In 1745 ondernam Oostenrijk, onder leiding van veldmaarschalk Otto Ferdinand von Abensperg und Traun, een poging om Silezië opnieuw onder Oostenrijks bestuur te stellen.

Terwijl Frederik II er zeker van was dat de oorlog voorbij was, had keizerin Maria Theresia haar aanspraken op Silezië nog niet opgegeven. Ze was volgens Dennis Showalter steeds vastbeslotener om Pruisen met krachtige wapens op zijn plaats te zetten. Ze hoopte bovendien door vrede met Frankrijk en Rusland te sluiten Pruisen te kunnen verslaan en zo het bestuur over Silezië terug te krijgen. Frederik was opnieuw geïnformeerd over de acties van Maria Theresia om het gebied terug te veroveren en volgens Dennis Showalter reageerde ze daarop met een aanvallende actie tegen haar Saksische bondgenoten. Hiermee wordt de slag bij Kesselsdorf uit 1745 bedoeld die niet door Oostenrijk, maar door Pruisen onder leiding van generaal Leopold I van Anhalt-Dessau van de Saksen onder leiding van Frederik August Rutowski gewonnen werd waardoor het plan niet slaagde.

Bij de vrede van Dresden van 25 december1745 maakte een einde aan de Tweede Silezische Oorlog tussen Oostenrijk, Saksen. en Pruisen. Maria Theresia erkende hiermee de soevereiniteit van Frederik II over Silezie en het graafschap Glatz. Dgnprestatie was volgens Simon Millar dat Frederik II Frans I prins-gemaal Frans Stefan steunde in zijn verkiezing tot keizer van het Heilige Roomse Rijk.

In 1748 na de Oostenrijkse Successieoorlog, die van 1740 tot 1748 duurde, werd het grootste deel van Silezië door Pruisen geannexeerd. Een klein gedeelte rond Troppau, Jägerndorf, Teschen, Bielitz, en ook een deel van het Neisser Land bleven als Oostenrijks Silezië onderdeel van de Habsburgse monarchie met als hoofdstad Troppau.

Gebieden die onderdeel waren van Oostenrijks Silezie
 Hertogdom Cieszyn
 Hertogdom Opava
 deel van Hertogdom Krnov
 Hertogdom Nysa

Volgens de afspraken van het verdrag verkreeg het koninkrijk Pruisen het grootste deel van het gebied inclusief het Boheemse Graafschap Glatz terwijl een klein deel in het zuiden van Silezie onderdeel van de Habsburgse monarchie bleef. Het ging om:

  • de Opper Silezische hertogdom Teschen (Cieszyn)
  • delen van het Moravische Oppava en Krnov ten zuiden van de Oppava en een aantal Moravische in- en exclaves.
  • het zuidelijke deel van de Neder-Silezische hertogdommen Hertogdom Nysa rond Jeseník

Die samen het hertogdom Opper- en Neder-Silezie vormden die onderdeel uit bleven maken van de Boheemse kroon waar Opava de hoofdstad was. In 1766 werd de titel van het hertogdom Teschen toegekend aan prins Albert van Saksen, schoonzoon van Maria Theresa,, terwijl de titel van hertog van Troppau en Jägerndorf in handen bleven van het Huis Liechtenstein. Het gebied van Nysa werd bestuurd door de Bisschop van Wrocław, die resideerde in het slot Jánský vrch (Johannisberg).

Oostenrijk probeerde in de Derde Silezische oorlog van 1756 tot 1763, die onderdeel was van de Zevenjarige Oorlog, het aan Pruisen verloren gegane deel van Silezie terug te veroveren terwijl Pruisen Saksen probeerde te veroveren. De val van de Oostenrijks-Britse alliantie in 1756 betekende dat Groot-Brittannië van kant wisselde en nu Pruisen in plaats van Oostenrijk steunde. Nadat Rusland in 1762 onder Catharina de Grote opnieuw deelnam aan een coalitie, verslechterde de Oostenrijkse positie steeds meer. De vredesonderhandelingen voor het beëindigen van de Zevenjarige Oorlog werden in februari 1763. Peter onderhandelde tussen Zweden en Pruisen waarbij Frederiks leger zijn positie mocht behouden en ondersteunde de aanspraken die Pruisen in januari en februari had gedaan. Als gevolg hiervan was Pruisen tevreden met zijn Silezische bezittingen zoals vastgelegd bij de Vrede van Hubertusburg.

In 1804 liet de Habsburgse keizer Frans I het Keizerrijk Oostenrijk ontstaan en gaf hij zichzelf de titel "hertog van Opper- en Neder-Silezie". Oostenrijks Silezie werd in 1847 verbonden met de Oostenrijkse hoofdstad Wenen toen de Kaiser Ferdinands-Nordbahn naar Bohumín verlengd werd. Als gevolg van het compromis tussen Oostenrijk en Hongarije werd het hertogdom Opper- en Neder-Silezië onderdeel van het Cislauternse deel van Oostenrijk-Hongarije. Na het Congres van Wenen werd in 1815 de Pruisische provincie Silezië in het leven geroepen, die ook de noordoostelijke regio [Opper-Lausitz omvatte

Na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije in 1918 is het gebied verdeeld tussen de nieuwe staten Tsjecho-Slowakije en Polen. Troppau werd op 18 december 1918 door Tsjechische militairen bezet. Bij het verdrag van Saint-Germain werd het grootste gedeelte, met uitzondering van Cieszyn Silesia, het vroegere hertogdom Teschen, aan de Eerste Tsjechoslowaakse Republiek toegewezen. Het laatste gebied werd na de Pools-Tsjechowaakse Oorlog in 1920 verdeeld, waaronder het gebied ten oosten van de Olza aan de wolwoldschap Silezië van de Tweede Poolse Republiek. Kleine delen van het voormalige hertogdom werden onderdeel van andere Poolse wolwoldschappen en het Hultschiner landje van Pruisisch Silezie werd onderdeel van Tsjechoslowakie.

Bronnen w:en Silesian Wars en w:en Treaty of Dresden, w:en Austrian Silesia en de oorspronkelijke Nederlandse tekst.

[[Categorie:Tsjechisch Silezië| ]] [[Categorie:Geschiedenis van Tsjechië]] [[Categorie:Historisch kroonland van Oostenrijk|Silez]] [[Categorie:Land binnen het Heilige Roomse Rijk]]


Українська Радянська Соціалістична Республіка
Украинская Советская Социалистическая Республика
SSR binnen de Sovjet-Unie
1919 – 1991
(Details) (Details)
Kaart
Algemene gegevens
Hoofdstad tot 1934 Charkiv daarna Kiev
Oppervlakte 603.700 km²
Bevolking 51.706.746 (1989)
Talen Oekraïens, Russisch
Munteenheid Roebel
Voorgaande en opvolgende staten

De Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek of OEkrSSR of Oekraïense SSR (Oekraïens: Українська Радянська Соціалістична Республіка (УРСР); Oekrajinska Radjanska Sotsialistytsjna Respoeblika (ORSR), Russisch: Украинская Советская Социалистическая Республика; Oekrainskaja Sovjetskaja Sotsialistitsjeskaja Respoeblika) werd gecreëerd op 25 december 1917 en was vanaf de formatie van de Sovjet-Unie in 1922 een republiek hiervan.

De Oekraïense SSR ontstond toen de Oekraïense Volksrepubliek in 1919 de status van socialistische Sovjetrepubliek verkreeg. In 1921 werd het gebied van de Oekraïense SSR met de vrije zone uitgebreid. In 1924 werd de Moldavische Socialistische Sovjetrepubliek als autonome republiek bij de Oekraïense SSR gevoegd.

In 1939 werden het gebied van de West-Oekraïense Volksrepubliek dat in 1919 aan de Tweede Poolse Republiek was toegewezen en het gebied dat in 1921 bij het verdrag van Riga van deOekraïense Volksrepubliek aan de Tweede Poolse Republiek was toegewezen weer onderdeel van een Oekraïense republiek nu de Oekraïense SSR. Van 28 juni tot 3 juli 1940 werden de Bessarabië en Noord-Boekovina door de Sovjet-Unie bezet. De Moldavische SSR die tot 1924 als ASSR onderdeel van de Oekraïense SSR was en daarna tot SSR verhoogd werd, kwam in 1940 weer terug bij de Oekraïense SSR. Het bestuur van de Oekraïense SSR werd in 1941 door de Oekraïense nationale regering overgenomen tot het bestuur door de nazi’s als het Rijkscommissariaat Oekraïne overgenomen werd. Een ander deel van de Oekraïense SSR werd aan het Generaal-gouvernement toegewezen. In 1944 werden deze gebieden weer aan de Oekraïense SSR teruggegeven. Van 1944 tot 1945 was een deel van het gebied onderdeel van de Volksrepubliek Polen maar dit gebied kwam na de Tweede Wereldoorlog terug bij dit gebied bij de Oekraïense SSR.

Na de Tweede Wereldoorlog werden in 1945 enkele amendementen op de grondwet van de Oekraïense SSR aangenomen, die het toestonden om als een aparte entiteit voor de internationale wetgeving naar buiten te treden, zij het alleen in bepaalde gevallen en met een zekere reikwijdte, terwijl het op hetzelfde moment ook onderdeel bleef van de Sovjet-Unie. Deze amendementen hadden vooral hun belang doordat het de Oekraïense SSR toestond om een van de leden te worden die de Verenigde Naties stichtten gezamenlijk met de Sovjet-Unie en de Wit-Russische SSR. Dit betekende in de praktijk echter niets anders dan dat de Sovjet-Unie extra zetels (en dus extra stemmen) kreeg in de VN, aangezien de Oekraïense SSR geen onafhankelijke stem had in het buitenlands beleid.

In 1947 werd het Galicische gebied na het opheffen van het Koninkrijk Roemenië aan de Oekraïense SSR toegewezen.In 1948 werd Karpato-Roethenië van de Derde Tsjecho-Slowaakse Republiek aan de Oekraïense SSR toegewezen. In 1954 werd de Krimse Oblast van de RSFSR aan de Oekraïense SSR overgedragen. Op 24 augustus 1991 werd de Oekraïense SSR hernoemd tot Oekraïne.

{{DEFAULTSORT:Oekraiense Socialistische Sovjetrepubliek}} [[Categorie:Sovjetrepubliek]] [[Categorie:Historisch land in Oekraïne]]

RAF Flowerdown

[bewerken | brontekst bewerken]

RAF Flowerdown was een radiostation en opleidingsplek van de Royal Air Force nabij de stad Winchester in Hampshire (Engeland).

De RFC Wireless School van het Royal Flying Corps (RFC) verhuisde in 1919 van Farnborough naar deze locatie, waarna de naam in 1919 in RAF Flowerdown veranderd werd. Het opleidingsinstituut werd in 1929 van Flowerdown naar Cranwell verplaatst. Hierna nam de Royal Naval Air Service de locatie in gebruik.

Flowerdown is nooit gebruikt als vliegveld maar is in de Tweede Wereldoorlog in één week tweemaal gebombardeerd omdat de nazi's ten onrechte dachten dat het dat wel was. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Flowerdown één van de over Engeland verspreide afluisterstations die informatie leverden aan Bletchley Park. Daar werden Duitse morse-berichten door de Colossuscomputer gedecodeerd.

In 1956 werd de locatie overgedragen aan de Government Communications Headquarters Composite Signals Organisation die het in gebruik nam als afluisterstation. In de jaren 1970 werd de locatie gesloten.

In 1986 werd de locatie de nieuwe kazerne voor de Light Division, die daarvoor in de Peninsula Barracks in Winchester gevestigd was. De locatie werd omgedoopt tot Sir John Moore's Barracks. Het bleef een opleidingscentrum en ging dienstdoen als thuisbasis voor het Army Training Regiment.

[[Categorie:Britse landmacht]] [[Categorie:Vliegbasis in het Verenigd Koninkrijk|Flowerdown]] [[Categorie:Winchester]]

Stad Fiume met gebied

[bewerken | brontekst bewerken]

Oorspronkelijk artikel w:en:Corpus Separatum (Fiume)

Fiume város és kerülete
Stadt Fiume mit Gebiet

Città di Fiume e dintorni
Grad Rijeka i okolica

Corpus separatum binnen het Koninkrijk Hongarije (1779-1798), (1797-1805), (1806–1809), (1822–1848)
Land binnen de Hongaarse Stefanuskroon (1867-1918)
 Koninkrijk Kroatië (Habsburg)
 Eerste Franse Republiek
 Eerste Franse Keizerrijk
 Koninkrijk Illyrië
 Koninkrijk Kroatië (Habsburg)
1779 – 1797
1797–1805
1806–1809
1822–1848
1868–1918
Eerste Franse Republiek 
Eerste Franse Keizerrijk 
Illyrische Provincies 
Koninkrijk Kroatië (Habsburg) 
'Italiaans Regentschap Carnaro 
Kaart
Algemene gegevens
Hoofdstad Fiume
Oppervlakte 19,57 (1869)
21 (1900)
Bevolking 17.584 (1859)
20.981 (1860)
29.494 (1890)
38.057 (1900)
49.806 (1910)
Talen Latijn,Kroatisch, Sloveens, Hongaars, Duits
Religie(s) Rooms-katholiek, Oosters-orthodox, Luthers, Jodendom
Munteenheid Forint (1779-1892), Krone (1892-1918)
Regering
Regeringsvorm Koninkrijk
kaart van de stad Fiume met gebied tot 1918

De stad Fiume met gebied was van 1465 tot 1797onderdeel van het Habsburgse koninkrijk Kroatië. tot het een Corpus separatum binnen het Koninkrijk Hongarije werd. Deze status is te vergelijken met een vrije rijksstad binnen het Heilige Roomse rijk. Van 5 april tot 17 oktober 1797werd het gebied bezet door de Eerste Franse Republiek. De stad werd na het Habsburgse ontzet van 3 oktober 1805 tot 1806 onderdeel van het Eerste Franse Keizerrijk. In 1809 was de stad met haar gebied onderdeel van de Illyrische Provincies die in 1816 in het Oostenrijkse Koninkrijk Illyrië overging. In 1822 werd de stad onafhankelijk van het Illyrische koninkrijk tot de stad in 1848 onderdeel werd van het Habsburgse koninkrijk Kroatië. In 1868 werd de autonome positie na de toekenning van de Habsburgse en Kroatische nederzettingen erkend. Na de val van Oostenrijk-Hongarije werd de stad op 29 oktober 1918 ontdaan van de Hongaarse suzereiniteit en het gebied ging over in het Italiaans Regentschap Carnaro overgedragen.

Provinces illyriennes
Autonome provincie van het Eerste Franse Keizerrijk
 Koninkrijk Italië (1806-1814)
 Koninkrijk Kroatië (Habsburg)
 Keizerrijk Oostenrijk
 Republiek Ragusa
1809 – 1816 Koninkrijk Dalmatië 
Koninkrijk Kroatië (Habsburg) 
Koninkrijk Illyrië 
Kaart
1810
1810
Algemene gegevens
Hoofdstad Ljubljana

De Illyrische Provincies (Frans: Provinces Illyriennes) waren een gebied dat direct deel uitmaakte van het Eerste Franse Keizerrijk van Napoleon. De Illyrische Provincies waren gelegen aan de noordoostkust van de Adriatische Zee, in wat nu Kroatië en Slovenië is. De naam 'Illyrisch' komt van een groep volkeren die in de oudheid in de westelijke Balkan leefden, de Illyriërs. Nadat deze volkeren door de Romeinen verslagen waren, werd hun gebied de Romeinse provincie Illyricum. Ten tijde van de napoleontische oorlogen bestonden de Illyrische volkeren echter niet meer, en werd het gebied bevolkt door Italianen, Kroaten en Slovenen.

De provincie werd in 1809 gevormd uit Opper-Karinthië, Krain en een deel van Istrië van het voormalige Heilige Roomse Rijk die Oostenrijk bij het verdrag van Schönbrunn van 14 oktober 1809 moest afstaan. Het ging om het westelijke deel van Karinthië met Linz in Oost-Tirol], Karjn, Görz en Gradisca en Stad Triëst en haar gebied, het Markgraafschap Istrië en Het Habsburgse Kroatië ten westen van de Sava en de militaire grenzen van de Hongaarse gebieden die aan het Eerste Franse Keizerrijk overgedragen die het gebied in een aparte provincie onderbracht. Deze gebieden ten noorden en oosten van de Adriatische Zee werden samengevoegd met het gebied in Dalmatië, Istrië de [provincie Venetië]], de opvolger van de Republiek Venetië, die Oostenrijk in 1797 bij de vrede van Campo Formio toegewezen kreeg en de voormalige Ragusa waren in1805 en 1808 aan het Napoleontische Koninkrijk Italië toegewezen. Deze gebieden werden onderdeel van de Illyrische Provincies toegevoegd die juridisch onderdeel van het Eerste Franse Keizerrijk waren

Na de afloop van de Napoleontische Oorlogen werd het gebied onderdeel van het Keizerrijk Oostenrijk en opgedeeld in het Koninkrijk Dalmatië, het Koninkrijk Kroatië en het Koninkrijk Illyrië .