Naar inhoud springen

Asiatyrannus

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Asiatyrannus xui

Asiatyrannus is een geslacht van vleesetende theropode dinosauriërs, behorende tot de Tyrannosauridae, dat tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige China. De enige benoemde soort is Asiatyrannus xui.

Op een bouwplaats bij Shahe nabij Ganzhou werd het skelet van kleine tyrannosauride gevonden. Het werd geprepareerd door Yu Chaohe en Liu Anhao van het Zhejiang Museum of Natural History.

In 2024 werd de typesoort Asiatyrannus xui benoemd en beschreven door Zheng Wenjie, Jin Xingsheng, Xie Junfang en Du Tianming. De geslachtsnaam is afgeleid van Azië en het Grieks tyrannos, "heerser". Dit verwijst naar de zeldzame Aziatische herkomst voor een tyrannosauride ut het laatste Krijt en naar het behoren tot de Tyrannosauridae. De soortaanduiding eert de grote Chinese paleontoloog Xu Xing. De Life Science Identifiers zijn 0248BA77-3106-4E7F-83A4-C67EA6777A54 voor het geslacht en BE376950-B55A-40FE-8A1D-5E5081803422 voor de soort.

Diagram van het holotype

Het holotype, ZMNH M30360, is gevonden in een laag van de Nanxiongformatie die dateert uit het laatste Maastrichtien, ongeveer 66,7 miljoen jaar oud. Het bestaat uit een skelet met schedel. Behalve de vrijwel volledige schedel en onderkaken bewaart het zes voorste staartwervels, vijf chevrons, de rechterachterpoot zonder de voet op het onderste uiteinde van de derde en vierde middenvoetsbeen en wat stukken teenkootje na en van de linkerachterpoot het scheenbeen, het kuitbeen en het tweede, derde en vierde middenvoetsbeen. De kwaliteit van de meeste botten slecht, met vooral veel beschadigingen van de buitenwanden. De kop en de staartwervels liggen in verband. Het individu is getuige de groeilijnen minstens dertien jaar oud.

Grootte en onderscheidende kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

Het holotype heeft een geschatte lengte van drieënhalve tot vier meter. Het gaat echter om een jongvolwassen dier dat nog niet geheel volgroeid was. Heel grote tyrannosaurinen beginnen rond de veertien jaar juist met een groeispurt, maar hier is bij het holotype de groei duidelijk afgevlakt, dus het taxon was een vrij kleine vorm, vermoedelijk de kleinste bekende tyrannosaurine.

De beschrijvers stelden enkele onderscheidende kenmerken vast. Het zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen, in dit geval ten opzichte van de Tyrannosauroidea als geheel. De praemaxilla heeft op de zijwand twee kleine diepe troggen net aan de buitenzijde van de voorste onderrand van het neusgat. De fenestra maxillaris is groot en ongeveer rechthoekig. De achterste uitstulpingen van de neusbeenderen verbinden zich om in het midden twee in de lengte gescheiden richels te vormen. De secundaire hoorn van het jukbeen heeft de vorm van een lage richel. De onderrand van de voorste tak van het jukbeen buigt naar beneden vóór de secundaire hoorn. De buitenzijde van de neergaande tak van het postorbitale toont schuin naar voren en boven lopende fijne strepen. De beenbalk van het postorbitale, achter de oogkas, is slank, recht en bandvormig met een vrijwel rechte en evenwijdige voorrand en achterrand in zijaanzicht. Het beenplateau op de buitenzijde van het surangulare loopt helemaal door tot de achterrand.

De schedel met uitgelicht de hoorn op het jukbeen

De schedel heeft een lengte van 475 millimeter. De snuit is relatief even hoog ls bij grote tyrannosaurinen maar een stuk smaller. De onderrand van het bovenkaaksbeen is sterk bol gekromd. De voorrand van de fenestra maxillaris raakt, hoewel die tamelijk voorwaarts geplaatst is, de voorrand van de uitholling rond de fenestra antorbitalis niet, een basaal kenmerk. Dat geldt ook voor de brede rand die de uitholling vóór en achter het venster vormt. De buitenwand van het bovenkaaksbeen mist de verticale groeven die de meeste tyrannosauriden wel tonen. Het neusbeen raakt de uitholling niet. De tak van het neusbeen onder het neusgat wordt niet overlapt door de praemaxilla. De neusbeenderen zijn in het midden van hun lengte versmolten maar zijn achteraan en vooraan gescheiden. In zijaanzicht is de bovenrand van het neusbeen over de volle lengte recht. Over het geheel vormt het neusbeen echter de gebruikelijke welving als bij grote tyrannosauriden. Het heeft ook de gebruikelijke verruwingen als bij oudere dieren. Uniek is dat de achterste uitstulpingen over de middenlijn verbonden zijn tot twee opeenvolgende lage richels. Bij het traanbeen vormen de voorste achterste tak een scherpe hoek. De voorste tak is relatief kort, als bij Tyrannosaurus. Een andere overeenkomst is dat er geen hoorntje is maar op zijn positie een forse zwelling. De beennaad tussen de neergaande tak van het postorbitale en de opgaande tak van het jukbeen is recht. Die laatste tak raakt het squamosum niet. Hij heeft een glad buitenvlak. De zone wordt gedomineerd door een opvallende richel, vooral op de bovenste helft van het jukbeen. De achterste opgaande tak van het jukbeen heeft een scherpe top en wordt overlapt door het postorbitale als bij Tyrannosaurus. Het buitenvlak van het jukbeen wordt bedekt door horizontale richels. Langs de onderrand van de voorste tak loopt een secundaire hoorn in de vorm van een richel, onder de oogkas. Die hoorn is afwezig bij verwanten, evenals de neerwaartse buiging van de tak ervoor.

Het voorhoofdsbeen heeft een V-vormige beennaad met het postorbitale, met een uitholling tussen de benen van de V. De uitholling rond het bovenste slaapvenster beslaat maar een klein deel van het voorhoofdsbeen en dat maakt weer slechts een klein deel uit van de middenkam van het schedeldak, anders dan bij Tyrannosaurus maar overeenkomend met Nanotyrannus. Een overeenkomst met grote tyrannosauriden is echter dat een voorhoofdsbeen maar een klein deel vormt van de oogkas. De middenkam op de wandbeenderen is slecht bewaard gebleven. Het postorbitale draagt een zwelling achter de oogkas. De neergaande tak van het postorbitale is recht en slank, zonder een voorste uitstulping om de oogbol te ondersteunen. De beschrijvers denken dat dit niet verklaard kan worden door een jonge leeftijd. De schuin omhoog lopende strepen zijn uniek; meestal lopen ze horizontaal. Ook de bandvorm van de balk achter de oogkas is uniek: bij verwanten is er of een bolle uitstulping aan de voorrand of een holle kromme. Net als bij Tyrannosaurus raakt het squamosum de achterrand van de balk, het onderste slaapvenster geheel in tweeën delend. Op de zijwand van het squamosum loopt langs de bovenrand een uitstekende dunne richel. Naar boven gericht vormt die het hoogste punt van het squamosum, net als bij Tyrannosaurus, ook al loopt de kam niet op de bovenrand zoals wel het geval is bij Tarbosaurus. Het quadratum vormt het bovenste kaakgewricht waarvan de condyle achter de processus paroccipitalis uitsteekt, anders dan van andere tyrannosauriden bekend is.

Op het onderste achterhoofd zijn de uitsteeksels van de tubera basilaria hoog en overdwars smal. Ze worden van onderen diep en hol ingekeept tot over de helft van de hoogte, net als bij Tarbosaurus maar afwijkend van de ondiepe inkeping bij Tyrannosaurus of de smalle inkeping van Nanotyrannus. Van de rest van het achterhoofd is de linkerzijde bedekt door de postcrania en de kwaliteit van de rest is slecht. Hetzelfde geldt voor het verhemelte.

Onderkaken en gebit

[bewerken | brontekst bewerken]

De onderkaken zijn robuust en hoog, net als bij volwassen grote tyrannosauriden. Ook het dentarium is hoog. De voorrand van de onderkaken loopt verticaal. De onderrand is slechts licht hol gekromd zoals bij Zhuchengtyrannus. Het beenplateau van het surangulare overhangt de buitenwand van de achterste onderkaak als bij Tyrannosaurus. Het surangulare loopt verder naar achteren door dan het foramen surangulare. Het angulare heeft geen verruwingen op de onderrand zoals Tyrannosaurus die bezit.

Er zijn vier premaxillaire tanden. Het aantal maxillaire tanden bedraaqgt minstens zeven maar vermoedelijk ongeveer het dubbele. De tanden zijn dolkvormig. Sommige voorste tanden in het bovenkaaksbeen zijn erg lang. De dentaire tanden van de onderkaak zijn slecht bewaard maar lijken kleiner te zijn geweest.

Het dijbeen heeft een lengte van vierenveertig centimeter. De nek vormt een vrij strakke cilinder net als bij Gorgosaurus en Tarbosaurus. Op de milddenlijn van de achterkant van de kop loopt een diepe trog voor een gewrichtskapsel. Het scheenbeen is korter dan het dijbeen en heeft een relatief grote mergholte. De schacht van het kuitbeen is strak tegen het scheenbeen gedrukt zoals bij Bistahieversor en Moros. Op de hoek tussen buitenkant en voorkant ligt een tuberculum iliofibulare, een grote, lange, hoge, ruwe bult voor de aanhechting van de musculus iliofibularis, een spier tussen darmbeen en kuitbeen. In zijaanzicht is de schacht het sterkst ingesnoerd onder die bult. De middenvoet is arctometatarsaal, dus met een bovenaan toegeknepen derde middenvoetsbeen.

Asiatyrannus werd binnen de Tyrannosauridae in de Tyrannosaurinae geplaatst, in een polytomie met Nanuqsaurus en een klade bestaande uit meer afgeleide vormen. Asiatyrannus was in 2024 de meest zuidelijke bekende tyrannosauride.

Tyrannosauridae 


Albertosaurus



Gorgosaurus



Tyrannosaurinae 

Nanotyrannus

Alioramini 

Alioramus spp.



Qianzhousaurus





Lythronax



Teratophoneus




Asiatyrannus



Nanuqsaurus



Daspletosaurus spp.



Zhuchengtyrannus




Tarbosaurus



Tyrannosaurus








Asiatyrannus deelde zijn leefgebied met de verwant Qianzhousaurus. Deze echter had een lange lage snuit, geschikt om kleinere prooien te grijpen terwijl de korte hoge snuit van Asiatyrannus duidelijk gespecialiseerd was in het neerbrengen van grotere dieren.

  • Zheng, Wenjie; Jin, Xingsheng; Xie, Junfang & Du, Tianming. 2024. "The first deep-snouted tyrannosaur from Upper Cretaceous Ganzhou City of southeastern China". Scientific Reports. 14(1). DOI:10.1038/s41598-024-66278-5.