Aller au contenu

tegenwerpen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Dérivé par préfixation de werpen.
Présent Prétérit
ik werp tegen wierp tegen
jij werpt tegen
hij, zij, het werpt tegen
wij werpen tegen wierpen tegen
jullie werpen tegen
zij werpen tegen
u werpt tegen wierp tegen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben werpen tegend tegengeworpen

tegenwerpen \Prononciation ?\

  1. Objecter, opposer.
    • er werd tegengeworpen dat dit te omslachtig was
      on objecta que cela était trop complexe

Prononciation

[modifier le wikicode]