Dutch

edit

Etymology

edit

Univerbation of goed (good, well) +‎ bedoeld (meant, intended).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌɣut.bəˈdult/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: goed‧be‧doeld

Adjective

edit

goedbedoeld (comparative beterbedoeld, superlative bestbedoeld)

  1. well-meant, well-intentioned

Declension

edit
Declension of goedbedoeld
uninflected goedbedoeld
inflected goedbedoelde
comparative beterbedoeld
positive comparative superlative
predicative/adverbial goedbedoeld beterbedoeld het bestbedoeld
het bestbedoelde
indefinite m./f. sing. goedbedoelde beterbedoelde bestbedoelde
n. sing. goedbedoeld beterbedoeld bestbedoelde
plural goedbedoelde beterbedoelde bestbedoelde
definite goedbedoelde beterbedoelde bestbedoelde
partitive goedbedoelds beterbedoelds