aldus

From Middle Dutch aldus. Equivalent to a univerbation of al +‎ dus.

• IPA^(key): /ɑlˈdʏs/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: al‧dus
• Rhymes: -ʏs

aldus

1. thus, so
2. thus said (someone), according to (someone), quoth

   „Hij zal altijd op de verzorger zijn gericht. Hij wordt geen echte ijsbeer“, aldus de directeur van de dierentuin van Aken.Het Algemeen Dagblad, 21 March 2007

   “He will always look for directions from his caretaker. He will not become a real polar bear,” according to the director of the zoo in Aachen.

• Afrikaans: aldus

From al +‎ dus.

aldus

1. so, to that degree
2. so, in this/that way

• aldos

• Dutch: aldus
• Limburgish: aldös

• “aldus”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
• Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “aldus”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN