Naar inhoud springen

jajem

Uit WikiWoordenboek
  • ja·jem
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: jenever’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
  • Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord jajem -
verkleinwoord - -

de jajemm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (drinken) sterke drank, met name jenever
    • Ze zitten weer eens aan de jajem, hoor. 
44 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]