Naar inhoud springen

Mound Builders

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 10Guillot (overleg | bijdragen) op 9 sep 2022 om 08:32. (Verslagen van grafvondsten)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Monks Mound, gebouwd ca. 950 - 1100, gelegen in de Cahokia-site bij Collinsville, Illinois, is het grootste precolumbiaanse aarden bouwwerk ten noorden van Midden-Amerika.
een diagram van een 'platform mound' die uit meerdere lagen bestaat

Mound Builders is de verzamelnaam voor verschillende volken en culturen, die Noord-Amerika bewoonden en gedurende 5000 jaar om religieuze of ceremoniële redenen verschillende vormen van aardwerken, zogenaamde 'mounds', oprichtten.

Onder die culturen waren de precolumbiaanse culturen van de Archaïsche periode, de Woodland-periode (Caloosahatchee, Adena en Hopewell-culturen) en de Mississippi-periode, te dateren van grofweg 3500 v.Chr. tot de 16e eeuw (toen ingevoerde Europese ziekten in de vorm van epidemieën een verwoestend einde hieraan maakte), in de gebieden van de Grote Meren, de Ohio en de Mississippi.

Ontwikkeling

Grootschalige verwoesting

Een grote meerderheid van de immense, prehistorische structuren van de Mississippivallei bestaan niet meer. Geschat wordt dat sinds de Europese verovering 90% gedeeltelijk of geheel verdwenen is.[1]

Oude sites

In 2012 hebben archeologen, ondanks de verwoesting van oude sites, 97 overgebleven sites met mounds en aardwerken in de Lagere Mississippivallei vastgesteld. Hiervan zijn er weinig radiometrisch gedateerd, maar de 16 die wel op deze manier zijn gedateerd, met samen een totaal aan 53 mounds en 13 causeways, zijn allemaal meer dan 4700 jaar oud. Daarmee wordt, volgens Joe Sanders (gestorven in 2017), voormalig regionaal archeoloog en professor van aardwetenschappen aan de Universiteit van Louisiana, het bestaan van mound-building in de Middel-Archaïsche periode niet langer betwijfeld. In Louisiana:

Watson Brake

Van de opgraving van Watson Brake werd verslag gedaan door Saunders, A Mound Complex in Louisiana at 5400-5000 Years Before the Present in Science (1997) en dit veranderde het beeld dat archeologen van het verleden hadden: samenlevingen van jager-verzamelaars bleken, in tegenstelling tot wat eerder werd gedacht, wél capabel om complexe, grootschalige constructies te bouwen. 'De mensen die de bouw van Watson Brake leidden ... hadden een gevorderde kennis van de zonne- en waarschijnlijk ook van de maancycli, en ze gebruikten deze kennis om hun sites te ontwerpen en uit te voeren.'[2]

Hiaten

Tussen ca. 2700 v.Chr en 1700 v.Chr. stopte mound-building. Poverty Point floreerde ca. 600 jaar (1700-1100 v.Chr.) en dan lijkt er weer een hiaat te zijn van 800 jaar. Daarna kwamen de mounds van de Hopewell en Mississippi. Met de komst van de Europese veroveraars kwam het bouwen tot een eind.

Mythologie

Rattlesnake Disk, gegraveerde stenen palet uit de Archeologische site Moundville met twee gehoornde ratelslangen en in het midden een 'oog' in een hand.

De Rattlesnake Disk uit de Archeologische site Moundville (11e-16e eeuw), aan de Black Warrior River in Hale County, bij Tuscaloosa, Alabama, laat een 'hand en oog' motief zien, dat mogelijk het sterrenbeeld Orion weergeeft.[3] Het 'oog' is een opening met een ster in het centrum. De combinatie van hand en oog heeft te maken met het begin van de reis van de ziel van de overledene, die bij Orion de Melkweg binnengaat.[4]

Volgens professor George Lankford, een internationaal erkende autoriteit op het gebied van "Native American" folklore, antropologie, religieuze studies en etnologische geschiedenis, was er 'een oude Noord Amerikaanse internationale religie...een gemeenschappelijke ethnoastronomy...en een gemeenschappelijke mythologie.'[5]

Mounds

Enige andere voorbeelden van mounds zijn:

Verslagen van grafvondsten

Het Smithsonian Instituut werd in 1864 opgericht. Het instituut hield het overzicht op de prehistorische mounds en alles wat daaruit werd opgegraven. In 1882 werd Cyrus Thomas directeur van de 'afdeling voor Mound-onderzoek'. Veldwerkers werden het hele land doorgestuurd om data, artefacten, schedels en skeletten te verzamelen om in het Smithsonian te onderzoeken en tentoon te stellen. Diffusionisme, de theorie dat de Mound Builders in verband konden staan met een andere (omliggende) cultuur of een ander (overzees) land werd afgewezen; isolationisme werd de norm.

Uit de Smithsonian reports (etnologische archieven van het Smithsonian Instituut in Washington D.C.) blijkt, dat er duizenden artefacten zijn gevonden en talloze skeletten. In de 19e eeuw deden naast de verslagen van het instituut ook verschillende krantenberichten melding van de vondst van reusachtige skeletten. De indianen kenden talloze overleveringen over lange voorouders en zelfs hen vijandig gezinde kannibalistische reuzen, zoals de Si-Te-Cah.

Hieronder enkele voorbeelden van een groot aantal bewaarde berichten:

  • The New York Times meldde 5 april 1886 over de vondst in de Etowah Mounds: '...acres of skulls and bones. Some of these are gigantic. If the whole frame is in proportion to two thigh bones that were found, the owner must have stood 14 feet tall [4.27 m].' (relieken opgenomen in The Smithsonian's Fifth Annual Report (1887))
  • In 1894 werd de Great Smith Mound in Kanawha County, West Virginia, door professor P.W. Norris geopend en van zijn ontdekking werd onder meer in The New York Times verslag gedaan. Het werd in de Twelfth Annual Report, 1894, p.426 van het Smithsonian Institute opgenomen. Het betrof een skelet van 7 en 1/2 voet (2,29 m) op een diepte van 14 voet.
  • Kapitein Newton H. Chittenden, een (destijds) beroemd etnoloog, archeoloog en onderzoeker, schonk het Smithsonian Instituut het grote hoofd van een Flathead-indianenleider, waar The Washington Post 16 januari 1910 melding van maakte. De schenking werd opgetekend in de Smithsonian's Annual report of 1911 (p. 82, item 51082). In de Sausalito News was 9 januari 1904 te lezen dat Chittenden nog een reus van 8 voet (2,45 m) ontdekte in een grafheuvel in West Berkeley in California.

In 1934 verklaarde Aleš Hrdlička, de directeur van de antropologische afdeling van het Smithsonian Instituut, dat er geen reuzen waren. Toch stuurde de rechter W.J. Graham van de 'United States Court of Custom and Patents Appeals' nog zijn vondst van een schedel met 2100 cc inhoud (gemiddeld 1500 cc) uit Stafford County in Virginia naar het Smithsonian Instituut, waar het 17 augustus 1937 werd ingeschreven. Graham schatte de lengte van de opgegraven persoon op 8 voet (2.45 m).

Hrdlička was, volgens Giants on Record (2015),[6] vooral bezig het gevaar te bezweren dat negers zich met blanken vermengden en door schedelmetingen te bewijzen dat de indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika en de Afrikaanse Amerikanen inferieur waren aan het blanke ras. Vondsten van grote schedels van indianen zouden daarom niet welkom zijn geweest in het debat. Hrdlička zou, volgens Giants on Record, betrokken zijn geweest bij de Eugenetica-beweging, een pre-nazistische filosofie gesteund door de Rockefeller Foundation.

Met de komst van het verdrag NAGPRA (Native American Graves Protection and Repatriation Act) in 1990 kregen indianen de stoffelijk overschotten van hun voorouders terug. Ze werden door hen herbegraven.

Al in de 19e eeuw citeerde de theosofe Blavatsky in Isis Ontsluierd (1877) een verslag uit The Kansas City Times, dat ging over de vondst van overblijfselen van een prehistorisch reuzenras: 'Tijdens zijn onderzoek in de wouden van West Missouri, heeft Judge E.P. West een aantal conisch gevormde grafheuvels ontdekt, die qua bouw lijken op die in Ohio en Kentucky zijn gevonden. [..] Tot zover is een van de mounds geopend. Twee weken terug ontdekte Judge West een skelet.' Er werden nog twee skeletten gevonden. 'De botten zijn erg groot - zo groot, in feite, dat ze vergeleken met een gewoon skelet van moderne tijd, ze schijnen deel te hebben uitgemaakt van een reus. De schedelbotten, voor zo ver die niet zijn weggerot, zijn van monsterlijke grootte. De onderkaak van een skelet is bewaard, en is twee maal zo groot als dat van een beschaafd mens. De tanden in deze kaak zijn groot [..] Het kaakbeen duidt op enorme spierkracht. Het dijbeen, wanneer het vergeleken wordt met dat van een gewoon modern skelet, lijkt op dat van een paard. De lengte, dikte en spierontwikkeling zijn opmerkelijk. Maar het meest opvallende deel van het skelet is het voorhoofdsbeen. Het is erg laag [..] Het vormt een dikke boog van bot ongeveer een inch breed, dat zich boven de ogen uitstrekt.' De boog 'trok vanaf de wenkbrauwen terug, zodat het een plat hoofd vormt, en impliceert dus een erg primitieve mensensoort.'[7] In De Geheime Leer (1888) schreef Blavatsky: 'Opgravingen in Amerika, in grafheuvels en grotten, hebben al in op zichzelf staande gevallen groepen skeletten opgeleverd van negen en twaalf voet lang.'[8] en ' 'Massa's geweldig grote menselijke beenderen' werden gevonden 'in Amerika, bij Misorte', vertelt een beroemde hedendaagse reiziger ons, precies op de plaats die de lokale overlevering aanwijst als de landingsplaats van de reuzen die Amerika binnendrongen toen dit nauwelijks uit de wateren was verrezen (zie 'De la Vega', Deel ix, hfst. ix).'[9] en 'Degenen die moeilijk kunnen aanvaarden dat de ouderdom van het menselijke ras zo ver teruggaat als de 57.000 jaar die dr. Dowler toeschrijft aan het skelet dat door hem bij New Orleans werd gevonden aan de oevers van de Mississippi,[10] zullen deze feiten natuurlijk verwerpen. Maar ze zullen misschien eens ontdekken dat ze zich hebben vergist.'[11]

Zie ook

Literatuur

  • G.Hancock (2019), America Before, p.277-281, 292-3
  • J.Vieira, H.Newman (2015), Giants on Record, Avalon Rising Publication, Glastonbury, ISBN 978-0-9567865-1-7