• zon·ne·bloem
  • In de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1581 [1]
  • samenstelling van  zon  en  bloem  met het invoegsel -e-  en medeklinkerverdubbeling (regel 2.B).
enkelvoud meervoud
naamwoord zonnebloem zonnebloemen
verkleinwoord zonnebloempje zonnebloempjes

de zonnebloemv

  1. (plantkunde) Helianthus annuus  , een tot 3 meter hoge plant met een grote gele bloem
    • Zij probeerden zo hoog mogelijke zonnebloemen te kweken. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  zonnebloem     zonnebloemnan  

zonnebloem

  1. (plantkunde) zonnebloem
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: zòneblum.