• rot
[A] stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rot rotter rotst
verbogen rotte rottere rotste
partitief rots rotters -

[A] rot

  1. door bederf aangetast
    • Een rot ei verspreidt een opvallende stank. 
  2. (figuurlijk) beroerd, onaangenaam
    • Het was koud en nat en hij voelde zich rot. 
    1. gebruikt als eerste deel van samenstellingen om het tweede deel een negatieve strekking te geven
      • Door de aanhoudende regen was het een rotdag voor een wandeling. 
      • Dat rotland! Die rotregering! 
    2. versterkend voorvoegsel vaak in samenstellingen waarin het tweede deel al een negatieve strekking heeft
      • De bezoekers aan het festival lieten een grote rotzooi achter van flesjes, blikjes, bekers, bakjes en andere verpakkingen. 
      • mijn fiets is gestolen en daarom moest ik vanochtend een roteind lopen 
       Fijn, kan ik eindelijk weer langs Nederland 3 zappen zonder die rotkop van Claudette de Boer te zien.[10]
  • [1] Samenstellingen met "rot" als eerste deel in de betekenis "door bederf aangetast" kunnen (ook) worden opgevat als samengesteld met het zelfstandig naamwoord "rot" in de betekenis "bederf" en zijn voor het overzicht alleen hieronder op die plaats vermeld.
  • Zo rot als een mispel zijn
Ernstig bedorven, meestal figuurlijk gebruikt
  • Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand
Als iemand uit een groep een fout maakt, is dat slecht voor (de reputatie van) alle leden
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord rot -
verkleinwoord - -

het roto

  1. alleen verkleinwoord proces waarbij iets bederft, bijvoorbeeld bij etenswaar
    • In die aardappels zit het rot. 
Onderstaande samenstellingen kunnen vaak ook worden opgevat als gevormd met  rot bn  of  rotten ww 
  • De rot zit erin
Iets is verrot (vaak in figuurlijke zin)
vervoeging van
rotten

[A] rot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van rotten
  2. gebiedende wijs van rotten
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord rot rotten
verkleinwoord rotje rotjes

[B] het roto

  1. (militair) benaming voor een reeks manschappen uit opeenvolgende gelederen die direct achter elkaar staan opgesteld, ook gebruikt voor vergelijkbare opstellingen zoals van voertuigen
    • Zij moesten zich opstellen in rotten van drie 
  2. (historisch) bepaalde manier om 4 geweren tegen elkaar steunend op de grond te zetten
    • Zij zetten de geweren aan rotten. 
  3. (verouderd) kleinste eenheid van manschappen in een leger
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord rot roten
verkleinwoord (rotje) * (rotjes) *

[C] de rotv

  1. (verouderd) muisachtig knaagdier uit het geslacht Rattus  
  • Het verkleinwoord "rotje" is vooral gangbaar als benaming voor een bepaald soort vuurwerk.

[C] de rotm

  1. (persoon) (figuurlijk) oude ~ iemand die al lang meedraait
    • Hij is intussen een oude rot. 
  • Een oude rot in het vak
Iemand die een vak door ervaring goed heeft leren beheersen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[11]


 
rot
rood
  • rot
stellend vergrotend overtreffend
rot
roter
röter
am rotesten
am rötesten
alle verbuigingsvormen

rot

  1. (kleur) rood
    «Mein Bruder hat rote Haare.»
    Mijn broer heeft rood haar.
  • den roten Teppich ausrollen
de rode loper uitrollen (iemand eervol begroeten)
  • der rote Faden
de rode draad
  • die rote Laterne
de rode lantaarn
  • ein rotes Tuch für jemanden sein
op iemand werken als een rode lap op een stier
  • rot werden
rood worden
  • sich etwas im Kalender rot anstreichen
op de kalender iets met rood markeren


vervoeging
onbepaalde wijs to  rot 
he/she/it  rots 
verleden tijd  rotted 
voltooid
deelwoord
 rotted 
 rotten 
onvoltooid
deelwoord
 rotting 
gebiedende wijs  rot 

rot

  1. onovergankelijk rotten, verrotten [1]
  2. onovergankelijk verrotten [2], wegkwijnen
    «I hope he rots in jail.»
    Ik hoop dat 'ie in het gevang verrotten mag.
  3. onovergankelijk achteruitgaan, vervallen [1]
  4. overgankelijk doen bederven, doen rotten
  5. overgankelijk aantasten, beschadigen
  6. overgankelijk, (informeel) (BE) plagen, sarren
enkelvoud meervoud
rot rots

rot

  1. bederf, het rotten, verrotting
  2. achteruitgang, verval
  3. (dierkunde) hoefziekte


 
rot
rood
  • rot
stellend vergrotend overtreffend
rot

rot

  1. (kleur) rood


  • rot
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rot     roten     rötter     rötterna  
genitief   rots     rotens     rötters     rötternas  

rot g

  1. (biologie) wortel (plant)