mandibel
- man·di·bel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mandibel | mandibels |
verkleinwoord | - | - |
- (zoötomie) aanhangsel van het kopsegment waarmee insecten en schaaldieren kunnen bijten
- Het resultaat bewees dat Atta cephalotes baat heeft bij zijn maaggeluid. Zonder ultrageluid zaagde de kaak met krachtpieken van 10 tot 30 milliNewton. Met een vibrerende kaak (mandibel) was de uitgeoefende kracht maximaal 5mN. [1]
- (zoötomie) ondersnavel van een vogel
- De kaken bestaan uit de bovensnavel of maxilla en de ondersnavel of mandibula. [2]
-
1. Een wesp die met zijn mandibels stroop opzuigt.
-
2. Het mannetje van de deze vogel onderscheidt zich van het vrouwtje door een zwarte plek op de mandibel.
- [2] ondersnavel
- [2] maxilla
[1] termen uit de entomologie:
- Het woord 'mandibel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mandibel" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
18 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Mieren snijden bladeren voor schimmels met ultrageluid uit hun maag (12 januari 1995) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-11-26
- ↑ "snavels" in: Vogels op website: soortenbank.nl; geraadpleegd 2019-11-26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be